ECLI:NL:RBDHA:2017:7920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, van Somalische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn echtgenote, die in Nederland woont. De aanvraag werd afgewezen op basis van het middelenvereiste, omdat de echtgenote niet over voldoende middelen van bestaan beschikte en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de gemeente geen uitvoering geeft aan de plicht tot arbeidsinschakeling voor zijn echtgenote en dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het middelenvereiste rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de echtgenote vrij te stellen van het middelenvereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenote niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor haar om zich buiten Nederland te vestigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging in dit geval niet in het voordeel van eiser uitvalt, omdat hij en zijn echtgenote hun relatie hebben geïntensiveerd terwijl de medische omstandigheden van de echtgenote reeds bekend waren. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/3305

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. N.T. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Voorts is verschenen [referente] (hierna: referente). Als tolk is verschenen L. Massa (Somalische taal). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Somalische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Eiser beoogt verblijf bij zijn echtgenote (referente). Op 9 maart 2016 heeft referente ten behoeve van eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een mvv in het kader van de procedure TEV voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’.
2. Verweerder heeft de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd, omdat referente, gelet op artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B7/2.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), niet voldoet aan het middelenvereiste (referente ontvangt een bijstandsuitkering) en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste (referente heeft geen ontheffing van alle verplichtingen tot arbeidsinschakeling ingevolge artikel 9 van de Participatiewet, paragraaf B7/2.1.1 van de Vc). Voorts kan eiser volgens verweerder geen geslaagd beroep doen op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Omdat verweerder het bezwaarschrift van eiser kennelijk ongegrond acht heeft hij afgezien van horen in bezwaar.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder met de ingebrachte informatie had moeten komen tot vrijstelling van het middelenvereiste. Verweerder had betekenis moeten toekennen aan de omstandigheid dat de gemeente Schouwen-Duiveland met betrekking tot referente feitelijk geen uitvoering geeft aan de plicht tot arbeidsinschakeling. Referente wordt niet actief begeleid naar werk en de kans op betaalde arbeid is gering. Op grond van de bijzondere individuele omstandigheden is een beroep op artikel 4:84 van de Awb gerechtvaardigd. Eiser heeft voorts verwezen naar artikel 8 van het EVRM. Met verblijf in Nederland zal eiser, die thans verblijfsrecht heeft in Italië, het gezinsleven bij referente kunnen uitoefenen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 3.22 van het Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a van het Vb. In afwijking van het eerste lid van artikel 3.22. van het Vb wordt op grond van het tweede lid van dit artikel de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon, voor zover van belang, naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
5. In paragraaf B7/2.2.1 van de Vc is met betrekking tot de uitkering ingevolge de Participatiewet het volgende vermeld:
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;
• (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en
• niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.
Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
De IND neemt in ieder geval aan dat de referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Participatiewet te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:
• de referent is vijf jaar door het college van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 9, tweede lid, Participatiewet volledig ontheven van de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Participatiewet (plicht tot arbeidsinschakeling); en
• gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.
6. Niet in geschil is dat referente niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. In geschil is de vraag of er voor verweerder aanleiding had moeten zien referente van dit middelenvereiste vrij te stellen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen concluderen dat er geen aanleiding is om referente vrij te stellen van het middelenvereiste. Uit de door eiser overgelegde emailwisseling van 31 maart 2016 en van 15 december 2016 blijkt dat referente geen ontheffing heeft van de arbeidsverplichtingen (mail maart 2016) en dat een heronderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden voor reïntegratie van referente en dat een medisch advies gevraagd zal worden (mail december 2016). Ten tijde van het bestreden besluit was dit medisch advies nog niet voorhanden. Het staat daarmee niet vast dat referente alsnog ontheven zal worden van de arbeidsverplichtingen. Verweerder is er op goede gronden van uitgegaan dat het eventuele resultaat na het heronderzoek hooguit zal zijn dat de termijn van vijf jaar van volledige ontheffing van der arbeidsverplichtingen zal beginnen te lopen.
8. Voor de vaststelling of referente ontheven kan worden van de arbeidsverplichting is verweerder afhankelijk van de besluitvorming van de gemeente Schouwen-Duiveland. Nu ten tijde van het bestreden besluit van deze ontheffing nog geen sprake was is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht niet toegekomen aan de vraag of op grond van artikel 4:84 van de Awb een uitzondering op het hierboven weergegeven beleid gemaakt kan worden.
9. Verweerder heeft zich voorts op goede gronden op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daarbij voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in dit geval niet in het voordeel van eiser uitvalt. Zo heeft verweerder onder meer overwogen dat in de individuele omstandigheden van referente geen objectieve belemmering is gelegen om zich buiten Nederland te vestigen. Verweerder heeft erop mogen wijzen dat eiser en referente hun relatie intensiveerden toen de medische omstandigheden van referente reeds bekend waren en dat zij zich ervan hadden moeten vergewissen hoe zij invulling aan hun gezinsleven zouden geven indien aan eiser geen verblijf in Nederland zou worden toegestaan. Verweerder heeft ook overigens in redelijkheid kunnen oordelen dat de na het aangaan van de relatie door de partners gemaakte keuzes, onder andere met betrekking tot de meest wenselijke plaats van samenwonen, voor rekening van referente komen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: