Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Zij is een staatloze Palestijn afkomstig uit Syrië. Op 1 oktober 2015 heeft verweerder aan referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 26 juli 2015. Op 30 oktober 2015 heeft referent ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Bij besluit van 29 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat aan eiseres geen verblijfsvergunning en dus ook geen mvv kan worden verleend, omdat zij de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Met de invoering van de Wet tegengaan huwelijksdwang (Wth) zijn de uitzonderingen op het vereiste dat voor het aangaan van een huwelijk de leeftijd van 18 jaar moet zijn bereikt, komen te vervallen. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van deze wet is ook de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) aangepast. In paragraaf B7/3.1.2 van de Vc is als voorwaarde voor nareis opgenomen dat beide echtgenoten de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de Wth geen ruimte laat voor uitzonderingen en daarmee ook niet voor toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Op wat eiseres daar in beroep tegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat paragraaf B7/3.1.2 van de Vc is gewijzigd middels het Besluit van verweerder van 18 november 2015, nummer WBV 2015/19, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000. Vóór deze wijziging gold de voorwaarde dat de vreemdeling en de referent de leeftijd van 15 jaar bereikt moesten hebben om voor nareis in aanmerking te komen.
5. Uit artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt dat een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is. De mvv-aanvraag van eiseres is op 3 november 2015 door verweerder ontvangen. Verweerder had de aanvraag dan ook moeten beoordelen op grond van de regelgeving ten tijde van de indiening van de aanvraag. Eiseres was toen 16 jaar oud. Op dat moment gold nog de leeftijdsgrens van 15 jaar en was de regelgeving dus gunstiger voor eiseres. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de aanvraag moest worden getoetst aan het recht dat gold ten tijde van het bestreden besluit. Omdat inwilliging van een mvv-aanvraag in het kader van nareis leidt tot een verblijfsvergunning asiel, moet uitgegaan worden van het asielbeleid, waar wets- en beleidswijzigingen altijd onmiddellijk van toepassing zijn. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Uit artikel 1.27 van het Vb volgt immers niet dat dit artikel niet van toepassing is op mvv-aanvragen in het kader van nareis.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en artikel 1.27 van het Vb gegrond. Het bestreden besluit komt reeds op grond hiervan voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
7. Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Richtlijn 2003/86/EG (hierna: de Richtlijn) kunnen de lidstaten, met het oog op een betere integratie en teneinde gedwongen huwelijken te voorkomen, eisen dat de gezinshereniger en zijn echtgenote een minimumleeftijd hebben, en ten hoogste de leeftijd van 21 jaar hebben, alvorens de echtgenote zich bij hem kan voegen.
8. In paragraaf 2.3 van de Richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging (COM(2014)210) (hierna: de Richtsnoeren) staat dat de bevoegdheid om een minimumleeftijd te vereisen alleen mag worden gebruikt om de integratie te bevorderen en gedwongen huwelijken te voorkomen. De lidstaten mogen de minimumleeftijd dus alleen voor dit doel voorschrijven en niet op een manier die afbreuk zou doen aan het doel en het nuttig effect van de Richtlijn. Voorts staat in de Richtsnoeren vermeld dat de minimumleeftijd als richtsnoer kan fungeren, maar dat deze niet mag worden gebruikt als algemeen minimum waaronder alle verzoeken systematisch worden afgewezen, ongeacht of de situatie van iedere indiener daadwerkelijk is onderzocht (naar analogie van het arrest Chakroun van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-578/08) van 4 maart 2010). De minimumleeftijd is slechts een van de verschillende factoren waar rekening mee moet worden gehouden wanneer de lidstaat een verzoek behandelt. Als deze individuele beoordeling uitwijst dat de motivering van artikel 4, vijfde lid, van de Richtlijn niet van toepassing is, moeten de lidstaten overwegen een uitzondering te maken en gezinshereniging toe te staan in gevallen waar niet aan het vereiste van de minimumleeftijd is voldaan.
9. Gelet op wat hiervoor onder 8 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook niet kon volstaan met een verwijzing naar de minimumleeftijd van 18 jaar en het standpunt dat er voor een belangenafweging geen ruimte is. Verweerder had moeten beoordelen of de motivering van artikel 4, vijfde lid, van de Richtlijn, gelet op de individuele omstandigheden van eiseres en referent, van toepassing is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek. Ook deze beroepsgrond slaagt.
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
11. De rechtbank ziet vanwege de aard van de geconstateerde gebreken geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakt proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 990,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).