ECLI:NL:RBDHA:2017:7915
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing van ongewenstverklaring van een Marokkaanse vreemdeling na strafrechtelijke veroordelingen en verblijf in Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de opheffing van de ongewenstverklaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling. Eiser had op 13 juni 2016 verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring, die was opgelegd bij besluit van 13 november 2007. De ongewenstverklaring was gebaseerd op het feit dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde en geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Eiser was eerder veroordeeld voor diefstal en overtredingen van de wet Wapens en Munitie.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft de aanvraag van eiser tot opheffing van de ongewenstverklaring op 23 augustus 2016 afgewezen, omdat eiser niet had voldaan aan de voorwaarde dat hij vijf jaar buiten Nederland had verbleven na de ongewenstverklaring. Eiser had in 2009 en 2015 Nederland bezocht en was in 2009 veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens fraude met identiteitsdocumenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet kon aantonen dat hij een verblijfsrecht had in België, waar hij beweerde te verblijven.
Tijdens de zitting op 1 februari 2017 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en verweerder gehoord. Eiser stelde dat hij geen actuele bedreiging voor de openbare orde meer vormde en dat hij zijn omgang met zijn dochter in Nederland wilde uitbreiden. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor opheffing van de ongewenstverklaring. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.