ECLI:NL:RBDHA:2017:7914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, van Ethiopische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië als verantwoordelijke lidstaat was aangemerkt. Eiseres had eerder in Italië en Duitsland asielaanvragen ingediend, en Duitsland had Italië verzocht om eiseres over te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling hoefde te worden genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres voerde aan dat zij minderjarig was en dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit, omdat zij niet tijdig toegang had gekregen tot het rapport van gehoor. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt uiteen te zetten en dat de argumenten van eiseres niet opgingen. De rechtbank concludeerde dat de opvangsituatie in Italië niet in de weg stond aan de overdracht van eiseres en dat de asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan verweerder hoefde te worden voorgelegd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/10365
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 juni 2107 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde mr. G.H.P. Buren,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. V.A.M.W. ’t Hoen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak AWB 17/10366, plaatsgevonden op 7 juni 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T.U. Takaki (Oromo-taal). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is van Ethiopische nationaliteit. Zij stelt op [geboortedatum] te zijn geboren. Op 18 februari 2017 heeft eiseres in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Uit Eurodac en het door verweerder verrichte onderzoek in het kader van artikel 34 van Verordening EU nr 604/2013 (de Dublinverordening) is gebleken dat eiseres op 25 juni 2016 in Italië illegaal de buitengrens van de EU heeft overschreden en dat zij op 30 juni 2016 en op 22 juli 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Voorts is gebleken dat eiseres in Duitsland geregistreerd staat met de geboortedatum van [geboortedatum]. Vanwege de Italiaanse Eurodactreffer heeft Duitsland op 12 augustus 2016 Italië verzocht eiseres over te nemen. Italië heeft niet gereageerd op dit verzoek. Vanwege het stilzwijgende akkoord is de asielaanvraag van 30 januari 2017 van eiseres in Duitsland afgewezen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag om internationale bescherming. Eiseres is op 17 februari 2017 Nederland ingereisd.
3. Vervolgens heeft Nederland Italië op 31 maart 2017 verzocht om eiseres terug te nemen. Op 7 april 2017 is Italië akkoord gegaan met de terugname van eiseres op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling moet worden genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat verweerder Italië verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan.
4. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat het rapport van gehoor van 22 maart 2017 eerst bij het bestreden besluit aan haar is toegestuurd en dat de gemachtigde van eiseres niet tijdig toegang heeft gekregen tot dit rapport. Dit levert volgens haar een motiveringsgebrek op in het bestreden besluit. Zij heeft verder aangevoerd, onder verwijzing naar de zienswijze, dat zij minderjarig is en dat zij op [geboortedatum] is geboren. Zij is via haar oom in Nederland in het bezit gekomen van een kopie van een authentieke geboorteakte die zij in beroep nogmaals, maar nu vergezeld van een vertaling, heeft overgelegd. Verweerder heeft hiermee geen rekening gehouden en is afgegaan op informatie uit zijn onderzoek, terwijl daaruit blijkt dat Duitse autoriteiten blindelings de onjuiste informatie uit Italië over de geboortedatum van eiseres hebben gevolgd. Eiseres is in het bezit van een authentieke akte en zij heeft niet wisselend verklaard over haar geboortedatum. De door verweerder in het bestreden besluit genoemde rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is volgens eiseres in haar geval niet van toepassing en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 30 maart 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:2125) betreft een geval dat vergelijkbaar is met haar geval.
Eiseres heeft gesteld dat een reëel risico bestaat dat zij op straat terecht zal komen als zij wordt overgedragen aan Italië. Zij verwijst naar aanvullende informatie van 24 maart 2017
op het rapport
“Is mutual trust enough”van het Danish Refugee Council (DRC).
De rechtbank overweegt eerst het volgende.
5. Ingevolge artikel 3.109c, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zijn de artikelen 3.109, eerste, tweede, zesde en zevende lid, en 3.110 tot en met 3.118 niet van toepassing indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 van de Vw 2000. Artikel 3.113, vijfde lid, van het Vb 2000, dat betrekking heeft op het indienen van correcties en aanvullingen op het nader gehoor, is daarom op deze zaak niet van toepassing. Ingevolge het beleid van verweerder genoemd in paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wordt het rapport van gehoor uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend gemaakt aan de vreemdeling.
6. Voor zover uit het emailbericht van 28 april 2017 van gemachtigde van eiseres aan verweerder afgeleid kan worden dat het rapport van gehoor van 22 maart 2017 niet met het voornemen van 13 april 2017 is meegestuurd, is de rechtbank van oordeel dat eiseres hierdoor niet is geschaad. Eiseres heeft in de zienswijze haar standpunt over de door haar gestelde minderjarigheid voldoende uiteen kunnen zetten en zij heeft daarnaast een kopie van de geboorteakte overgelegd waarover zij stelt dat het origineel in bezit is van haar gemachtigde. Verweerder heeft het standpunt van eiseres en de aanwezigheid van de geboorteakte bij het bestreden besluit kunnen betrekken. De rechtbank volgt het beroep van eiseres op dit punt niet.
7. De rechtbank overweegt verder dat uit artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat door de lidstaat aan de hand van de in hoofdstuk 3 van de Dublinverordening genoemde criteria de verantwoordelijkheid wordt bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de asielzoeker zijn asielverzoek voor de eerste maal bij een lidstaat indient. Eiseres heeft voor het eerst een asielverzoek ingediend in Duitsland, zodat Duitsland op grond van de toen bekende situatie de verantwoordelijke lidstaat diende te bepalen. Duitsland heeft een overname verzoek gedaan bij Italië, als gevolg waarvan door middel van een stilzwijgend akkoord de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke behandeling op Italië is komen te liggen. Italië is daarmee op grond van hoofdstuk 3 van de Dublinverordening, waaronder de toepassing van artikel 8, de verantwoordelijke lidstaat geworden. Aan de vraag of Duitsland op juiste gronden het overnameverzoek aan Italië heeft gedaan kan in het kader van deze procedure dan ook niet worden beoordeeld. Als eiseres van oordeel is dat Italië ten onrechte door Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is aangemerkt, had zij zich hierover bij de Duitse autoriteiten dienen te beklagen. De rechtbank stelt in dat kader vast dat eiseres blijkens haar verklaring tijdens het gehoor van 22 maart 2017 haar poging om de in Duitsland geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum] gecorrigeerd te krijgen en de nakoming van de gestelde belofte haar over te plaatsen naar een opvanglocatie voor minderjarigen niet heeft afgewacht. De situatie in de door eiseres aangehaalde uitspraak van 30 maart 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem acht de rechtbank niet vergelijkbaar, omdat uit die uitspraak niet blijkt dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van de betrokkene reeds door een andere lidstaat was vastgesteld. Het beroep faalt op dit punt. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd over haar gestelde geboortedatum kan buiten bespreking blijven.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het licht van recente rechtspraak (Afdelingsuitspraken van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73 en 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971)) op standpunt heeft kunnen stellen dat de opvangsituatie in Italië in zijn algemeenheid niet van dien aard is dat deze in de weg staat aan de overdracht van eiseres aan Italië en evenmin is gebleken dat overdracht van eiseres naar Italië in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij voorkomende problemen dient eiseres zich te wenden tot de Italiaanse autoriteiten.
9. Verweerder hoefde de asielaanvraag van eiseres dan ook niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: