ECLI:NL:RBDHA:2017:7856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
777045-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in jeugdinrichting met nekklem

Op 13 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 mei 2016 in de jeugdinrichting Schakenbosch te Leidschendam. De verdachte heeft een nekklem aangelegd bij een groepsgenoot, waardoor deze bijna geen lucht meer kreeg. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 29 juni 2017, waarbij de officier van justitie, mr. N. Bakker, en de raadsman van de verdachte, mr. F.F. Schukking, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte zowel poging tot doodslag als zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, maar sprak hem vrij van de zwaardere aanklachten. De verdachte is veroordeeld tot 96 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen onvoorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische problemen en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777045-16
Datum uitspraak: 13 juli 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboorteplaats] [geboortedatum] 2000,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 29 juni 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Bakker en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. F.F. Schukking, advocaat te Voorschoten, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon , genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,
opzettelijk meermalen althans eenmaal (met kracht) (terwijl die [slachtoffer] met zijn buik en/of zij op de grond lag en/of verdachte op het lichaam van die [slachtoffer] lag,) met (een van) zijn, verdachte's, arm(en) een zogenaamde "verwurging" en/of "nekklem" bij de nek en/of de hals en/of de keel van die [slachtoffer] heeft aangelegd en/of de keel en/of de hals en/of de nek van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of heeft (strak)getrokken en/of heeft dichtgeknepen en/of heeft dichtgedrukt
gehouden en/of (tegelijkertijd) (met kracht) een van zijn, verdachte's, arm(en) in de holte van de/een arm van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of geklemd en/of gehouden
en/of (vervolgens) de greep strak(ker) heeft getrokken,
waardoor die [slachtoffer] (bijna) geen lucht meer kreeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
aan een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere (wurg)verwondingen en/of en/of blauwe en/of rode plekken in de nek en/of keel en/of hals van die
[slachtoffer] , heeft toegebracht door meermalen althans eenmaal (met kracht) (terwijl die [slachtoffer] met zijn buik en/of zij op de grond lag en/of verdachte op het lichaam van die [slachtoffer] lag,)
met (een van) zijn, verdachte's, arm(en) een zogenaamde "verwurging" en/of "nekklem" aan te brengen bij de nek en/of de hals en/of de keel van die [slachtoffer] en/of de keel en/of de hals en/of de nek van die [slachtoffer] dicht te drukken en/of strak te trekken en/of dicht te knijpen en/of dichtgedrukt te houden en/of (tegelijkertijd) (met kracht) een van zijn, verdachte's, arm(en) in de holte van de/een arm van die [slachtoffer] te leggen en/of klemmen en/of houden en/of
(vervolgens) de greep strak(ker) te trekken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(met dat opzet)
meermalen althans eenmaal (met kracht) (terwijl die [slachtoffer] met zijn buik en/of zij op de grond lag en/of verdachte op het lichaam van die [slachtoffer] lag,) met (een van) zijn, verdachte's, arm(en)
een zogenaamde "verwurging" en/of "nekklem" bij de nek en/of de hals en/of de de keel van die [slachtoffer] heeft aangelegd en/of de keel en/of de hals en/of de nek van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of heeft (strak)getrokken en/of heeft dichtgeknepen en/of heeft
dichtgedrukt gehouden en/of (tegelijkertijd) (met kracht) een van zijn, verdachte's, arm(en) in de
holte van de/een arm van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of geklemd en/of gehouden en/of
(vervolgens) de greep strak(ker) heeft getrokken, waardoor die [slachtoffer] (bijna) geen lucht meer kreeg en/of die [slachtoffer] (met kracht) heeft beetgepakt bij de heup en/of rug, althans
het lichaam en/of op de grond heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich op 25 mei 2016 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, aan zware mishandeling of aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] (verder: de aangever), een jongen die bij hem in de groep in de instelling Schakenbosch verbleef.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat de verdachte de aangever in een nekklem hield en vervolgens samen met de aangever op de grond viel, de verdachte zijn verwurging strak trok en dat de aangever naar adem lag te happen. De verdachte heeft ook gezien dat de aangever geen lucht meer kreeg. Dat de verdachte behoorlijk wat kracht heeft uitgeoefend, blijkt uit de blauwe plekken die op de foto’s van het letsel van de aangever te zien zijn. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte, aldus de officier van justitie, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever ten gevolge van het dichtdrukken van zijn keel, zou komen te overlijden en kan de poging tot doodslag in de zin van voorwaardelijke opzet, bewezen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe onder meer gesteld dat er, gelet op het bij de aangever geconstateerde letsel, volgens de geldende jurisprudentie geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De aangever had slechts oppervlakkige striemen in de hals en op de thorax. Ten aanzien van de vraag of de aangever hieraan zou kunnen overlijden onderbreekt, aldus de raadsman, enig oordeel van een deskundige.
Voorts had de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van
de aangever. De verdachte heeft in een impuls van ongeveer 30 seconden de aangever in een judo-houdgreep gehouden en meer niet.
De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit eveneens vrijspraak bepleit, nu er - zoals reeds gesteld - geen sprake is van aantoonbaar zwaar lichamelijk letsel.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Op 25 mei 2016, om 21.00 uur krijgen verbalisanten Quist en Van der Linden een melding van een incident in de instelling Schakenbosch te Leidschendam.
Ter plekke zien zij een jongen, naar later blijkt [slachtoffer] , de aangever, op zijn rechterzij op de grond liggen. Er komt bloed uit zijn mond en hij maakt een gorgelend geluid. Naast hem ligt de verdachte, die door vier medewerkers in bedwang wordt gehouden. De verdachte wordt aangehouden. [2]
De aangever verklaart dat hij in het kantoortje van groepsleider [naam 1] zat te wachten en dat de verdachte toen naar hem toekwam en hem met twee handen bij zijn shirt vastpakte en hem vervolgens tegen het raam duwde. De verdachte had zijn linkerarm om de nek van aangever gedaan en hield zijn andere arm tegen de rug van de aangever.
De verdachte en de aangever kwamen ten val en de aangever lag met zijn buik op de grond. De verdachte deed zijn arm steviger om de nek van aangever en spande hem aan. De aangever kreeg geen lucht meer en proefde bloed. Zijn nek werd stijf, zijn benen gingen trillen van de spanning. Vervolgens moest de aangever kokhalzen. [3]
De aangever had oppervlakkige schrammen en striemen in de hals en op de thorax. [4]
Verbalisanten hebben in het ziekenhuis en aantal rode plekken in de nek van de aangever, aan beide kanten, gezien en een blauwe plek in de vorm van een hand of vuist op de rug van de aangever. [5]
De verklaring van de aangever vindt steun in de verklaring van [getuige] , werkzaam als groepsleider in Schakenbosch. Hij verklaart dat hij de aangever naar lucht zag happen nadat de verdachte de verwurging strak had getrokken en dat hij lag te spartelen en zijn gezicht blauw kleurde. [6]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de aangever hem irriteerde, dat hij hem is aangevlogen en dat het uit de hand is gelopen. Hij was zo boos dat hij zichzelf niet meer onder controle had. De verdachte heeft aangever bij zijn shirt vastgepakt, hem tegen de muur aangeduwd en met zijn linkerarm een nekklem bij hem aangelegd. Hij heeft de nekklem ook aangetrokken, volgens de verdachte zette hij daarbij kracht aan de zijkant van de nek. De verdachte heeft wel gemerkt dat de aangever moeite had met ademhalen.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij met de aangever op de grond is gevallen, waarbij hij op de aangever lag.
Poging tot doodslag of (poging tot) zware mishandeling?
De vraag is aan de orde of de verdachte door het aanleggen van een nekklem en het vervolgens strak trekken van deze nekklem opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op het overlijden van de aangever.
Uit de verklaring van de verdachte kan dat opzet niet worden afgeleid, omdat de verdachte
- naar eigen zeggen - de aangever alleen maar bang wilde maken, omdat hij hem irriteerde. Hij heeft, zoals hij vaker tijdens het stoeien doet, een arm om de nek van de aangever gelegd, alleen is het deze keer uit de hand gelopen. De verdachte verklaart voorts dat als de medewerker er niet tussen was gekomen, hij uit zichzelf wel op een gegeven moment gestopt was.
Rest de vraag of het opzet op de dood van de aangever kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen.
Uit de verklaring van de aangever, de verklaring van de [getuige] en het geconstateerde letsel leidt de rechtbank af dat de verdachte de aangever in een nekklem om zijn keel, hals en nek heeft gepakt en deze nekklem heeft strak getrokken. De rechtbank stelt vast dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat om te kunnen vaststellen of de nekklem tot dodelijk letsel zou kunnen leiden. Zo is er geen eenduidige informatie over hoe lang de verdachte de keel van de aangever heeft dichtgeknepen. Ook kan uit het geconstateerde letsel, te weten oppervlakkige schrammen en striemen in de hals en op de thorax niet worden afgeleid hoeveel druk de verdachte op de keel van de aangever heeft gezet.
Evenmin kan daaruit worden afgeleid of de verdachte die druk - zoals de aangever en [getuige] hebben verklaard - op enig moment heeft verhoogd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte opzet op de dood van de aangever heeft gehad, waarbij ook niet vastgesteld kan worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever door zijn handelen zou komen te overlijden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte door voornoemd handelen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever.
De aangever heeft verklaard dat hij door de druk die verdachte op zijn keel uitoefende op een bepaald moment geen adem meer kon halen en dat hij merkte dat hij geen lucht meer kreeg. Ook werd de nek van aangever stijf en gingen zijn benen trillen.
In het ziekenhuis heeft de arts oppervlakkige schrammen en striemen in de hals en op de thorax geconstateerd. Verbalisanten hebben in het ziekenhuis en aantal rode plekken in de nek van de verdachte, aan beide kanten, gezien en een blauwe plek in de vorm van een hand of vuist op de rug van de aangever.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde verwondingen geen zwaar lichamelijk letsel opleveren. Vast staat echter, gelet op de verklaring van de aangever en het geconstateerde letsel, dat de verdachte de keel van de verdachte in ieder geval enige tijd heeft dichtgeknepen en dat dit met een bepaalde kracht is gebeurd.
De rechtbank overweegt dat het gedurende langere tijd met kracht dichtknijpen van iemands keel in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Immers bevinden zich op die plaats kwetsbare en vitale weke delen van de hals. Ook zou een gebrek aan zuurstof gedurende langere tijd tot een hersenbeschadiging kunnen leiden.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachtes handelen had kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsen bij de aangever. Dat dit voorkomen is, is te danken aan de groepsleiders die de aangever uit de greep van de verdachte hebben ontzet.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde, te weten zware mishandeling, en het meer subsidiair ten laste gelegde, zijnde de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 25 mei 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met kracht, terwijl die [slachtoffer] met zijn buik en/of zij op de grond lag en verdachte op het lichaam van die [slachtoffer] lag, met zijn, verdachte's, arm een zogenaamde "nekklem" bij de nek en/of de hals en/of de keel van die [slachtoffer] heeft aangelegd en heeft strakgetrokken en tegelijkertijd met kracht een van zijn, verdachte's, armen in de holte van de arm van die [slachtoffer] heeft gelegd en gehouden, waardoor die [slachtoffer] bijna geen lucht meer kreeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 186 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, inclusief de meldplicht, alsook het volgen van een behandeling bij
De Fjord of een soortgelijke instelling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt, bepleit dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
Hij heeft bij een groepsgenoot in Schakenbosch een nekklem aangelegd en deze strak getrokken waardoor zijn groepsgenoot bijna geen lucht meer kreeg.
Het is een gelukkige omstandigheid dat de groepsleiders de groepsgenoot van de verdachte hebben kunnen ontzetten door de verdachte te overmeesteren.
Slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict kunnen nog gedurende langere tijd
fysieke en emotionele gevolgen van het delict ondervinden.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dit ernstige misdrijf waarbij zijn groepsgenoot onverwacht werd geconfronteerd met een grove schending van zijn lichamelijke integriteit.
De persoon van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 23 juli 2016, betreffende
het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door drs. B.W. Roelofs-van Bon, GZ-psycholoog.
Blijkens dit rapport is er bij de verdachte sprake van ADHD en een zich ontwikkelende borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Vanuit gedragskundig oogpunt kan gesproken worden van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid. Er is voorts een hoog risico op hernieuwd grensoverschrijdend gedrag.
Het is van belang dat betrokkene behandeld wordt wat betreft de zich ontwikkelende
borderlineproblematiek, de emotieregulatie in het algemeen en de agressieregulatie in het
bijzonder. Onderzoekster meent dat de verdachte hierbij een (individuele)
psychotherapeutische behandeling behoeft. De verdachte is weliswaar gemotiveerd voor een
behandeling, maar gezien de zwakke emotieregulatie en daarmee de verhoogde kans op
impulsieve beslissingen en handelingen, meent onderzoekster dat een verplichtend juridisch
kader is geïndiceerd. Zij denkt daarbij aan het juridisch kader van bijzondere voorwaarden
bij strafoplegging met een lange looptijd.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de mate van beïnvloedbaarheid en de kans op recidive uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op diverse voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), waaronder het meest recente rapport d.d. 22 juni 2017.
Blijkens dit rapport is de verdachte een 17-jarige jongen die een belaste voorgeschiedenis kent. Diagnostisch gezien is er sprake van zich ontwikkelende persoonlijkheidsproblematiek van het borderline type. Bovendien is sprake van ADHD en hechtingsproblematiek. Zijn problematische opvoedsituatie en persoonlijke problematiek heeft er toe geleid dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar diverse civiele zorginstellingen heeft doorlopen.
Sinds mei 2017 is de verdachte overgeplaatst naar de gesloten setting van Harreveld (locatie 't Anker) op grond van een machtiging gesloten jeugdhulp, die is verleend tot en met oktober 2017. Gedurende de afgelopen periode is er met de verdachte intensief gewerkt aan enkele doelen, te weten het adequaat uiten van emoties, een gezonde afstand behouden bij het aangaan van relaties/vriendschappen, het vergroten van zijn (positieve) zelfbeeld en vertrouwen, het omgaan met zijn boosheid. De Raad is van mening dat de noodzakelijke begeleiding en behandeling van de verdachte het beste geboden kan worden binnen de gesloten setting van Harreveld en op den duur, kan worden overgedragen aan een passende open vervolginstelling. Het gesloten karakter van de plaatsing en de inzet van behandeling op maat maakt dat de Raad een werkstraf of een gedragsinterventie niet geïndiceerd acht. Wel acht de Raad een fikse voorwaardelijke straf in de vorm van jeugddetentie en begeleiding door de Jeugdreclassering passend als stok achter de deur om de verdachte straf te doen beleven en hem blijvend te motiveren voor behandeling en het voorkomen van herhaling van strafbaar en/of agressief gedrag.
Geadviseerd wordt dan ook aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie (met aftrek) op te leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, inclusief de meldplicht alsook het volgen van een behandeling bij Horizon of een door de jeugdreclassering aan te wijzen
deskundige of zorginstelling.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting is van de zijde van [naam 2] , de voogd van de verdachte, meegedeeld dat het de bedoeling is dat de verdachte op korte termijn zal worden doorgeplaatst naar De Fjord in Capelle aan den IJssel. Dit is een kleinschalige woonvoorziening die past bij de behoeften van de verdachte. Mocht na de intake blijken dat de verdachte niet bij de Fjord geplaatst kan worden, dan zal naar een soortgelijke instelling worden gezocht. Uiteindelijk zal de verdachte, met de juiste begeleiding, zelfstandig gaan wonen.
Van de zijde van de Raad is ter zitting het strafadvies gewijzigd, in die zin, dat in plaats van het volgen van een behandeling bij Horizon, het volgen van een behandeling bij De Fjord of een soortgelijke instelling wordt geadviseerd.
De rechtbank onderschrijft het strafadvies van de Raad.
De op te leggen straf
De rechtbank komt, alles afwegende, tot de volgende straf. Zij houdt daarbij rekening met de oriëntatiepunten die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen en het advies van deskundige en de Raad.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan tijd die de verdachte tot aan de dag van de uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht een passende reactie vormt. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke straf van na te melden duur noodzakelijk, om recidive te voorkomen en in het bijzonder om de begeleiding en behandeling van de verdachte zeker te stellen. Daaraan verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht en het volgen van een behandeling bij Horizon dan wel bij
De Fjord of een soortgelijke instelling.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding
primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 96 DAGEN
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie,
groot 90 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
meldplicht
- zich gedurende de proeftijd en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;

behandeling

- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij Horizon dan wel bij
De Fjord of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens de betreffende instelling aan te geven;
geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.C. Bours, rechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2017.
Mr. Bours is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van Politie Eenheid Den Haag, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2016146169
2.Proces-verbaal van aanhouding van de verdachte [verdachte] , p. 10/11
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 22/24
4.Geneeskundige verklaring d.d. 10 september 2016, opgesteld door T.J. van der Steenhoven, arts op
5.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, p. 31-34
6.Proces-verbaal van [getuige] d.d. 25 mei 2016, p. 25/26, en d.d. 21 juli 2016,