3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 25 mei 2016, om 21.00 uur krijgen verbalisanten Quist en Van der Linden een melding van een incident in de instelling Schakenbosch te Leidschendam.
Ter plekke zien zij een jongen, naar later blijkt [slachtoffer] , de aangever, op zijn rechterzij op de grond liggen. Er komt bloed uit zijn mond en hij maakt een gorgelend geluid. Naast hem ligt de verdachte, die door vier medewerkers in bedwang wordt gehouden. De verdachte wordt aangehouden.
De aangever verklaart dat hij in het kantoortje van groepsleider [naam 1] zat te wachten en dat de verdachte toen naar hem toekwam en hem met twee handen bij zijn shirt vastpakte en hem vervolgens tegen het raam duwde. De verdachte had zijn linkerarm om de nek van aangever gedaan en hield zijn andere arm tegen de rug van de aangever.
De verdachte en de aangever kwamen ten val en de aangever lag met zijn buik op de grond. De verdachte deed zijn arm steviger om de nek van aangever en spande hem aan. De aangever kreeg geen lucht meer en proefde bloed. Zijn nek werd stijf, zijn benen gingen trillen van de spanning. Vervolgens moest de aangever kokhalzen.
De aangever had oppervlakkige schrammen en striemen in de hals en op de thorax.
Verbalisanten hebben in het ziekenhuis en aantal rode plekken in de nek van de aangever, aan beide kanten, gezien en een blauwe plek in de vorm van een hand of vuist op de rug van de aangever.
De verklaring van de aangever vindt steun in de verklaring van [getuige] , werkzaam als groepsleider in Schakenbosch. Hij verklaart dat hij de aangever naar lucht zag happen nadat de verdachte de verwurging strak had getrokken en dat hij lag te spartelen en zijn gezicht blauw kleurde.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de aangever hem irriteerde, dat hij hem is aangevlogen en dat het uit de hand is gelopen. Hij was zo boos dat hij zichzelf niet meer onder controle had. De verdachte heeft aangever bij zijn shirt vastgepakt, hem tegen de muur aangeduwd en met zijn linkerarm een nekklem bij hem aangelegd. Hij heeft de nekklem ook aangetrokken, volgens de verdachte zette hij daarbij kracht aan de zijkant van de nek. De verdachte heeft wel gemerkt dat de aangever moeite had met ademhalen.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij met de aangever op de grond is gevallen, waarbij hij op de aangever lag.
Poging tot doodslag of (poging tot) zware mishandeling?
De vraag is aan de orde of de verdachte door het aanleggen van een nekklem en het vervolgens strak trekken van deze nekklem opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op het overlijden van de aangever.
Uit de verklaring van de verdachte kan dat opzet niet worden afgeleid, omdat de verdachte
- naar eigen zeggen - de aangever alleen maar bang wilde maken, omdat hij hem irriteerde. Hij heeft, zoals hij vaker tijdens het stoeien doet, een arm om de nek van de aangever gelegd, alleen is het deze keer uit de hand gelopen. De verdachte verklaart voorts dat als de medewerker er niet tussen was gekomen, hij uit zichzelf wel op een gegeven moment gestopt was.
Rest de vraag of het opzet op de dood van de aangever kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen.
Uit de verklaring van de aangever, de verklaring van de [getuige] en het geconstateerde letsel leidt de rechtbank af dat de verdachte de aangever in een nekklem om zijn keel, hals en nek heeft gepakt en deze nekklem heeft strak getrokken. De rechtbank stelt vast dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat om te kunnen vaststellen of de nekklem tot dodelijk letsel zou kunnen leiden. Zo is er geen eenduidige informatie over hoe lang de verdachte de keel van de aangever heeft dichtgeknepen. Ook kan uit het geconstateerde letsel, te weten oppervlakkige schrammen en striemen in de hals en op de thorax niet worden afgeleid hoeveel druk de verdachte op de keel van de aangever heeft gezet.
Evenmin kan daaruit worden afgeleid of de verdachte die druk - zoals de aangever en [getuige] hebben verklaard - op enig moment heeft verhoogd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte opzet op de dood van de aangever heeft gehad, waarbij ook niet vastgesteld kan worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever door zijn handelen zou komen te overlijden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte door voornoemd handelen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever.
De aangever heeft verklaard dat hij door de druk die verdachte op zijn keel uitoefende op een bepaald moment geen adem meer kon halen en dat hij merkte dat hij geen lucht meer kreeg. Ook werd de nek van aangever stijf en gingen zijn benen trillen.
In het ziekenhuis heeft de arts oppervlakkige schrammen en striemen in de hals en op de thorax geconstateerd. Verbalisanten hebben in het ziekenhuis en aantal rode plekken in de nek van de verdachte, aan beide kanten, gezien en een blauwe plek in de vorm van een hand of vuist op de rug van de aangever.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde verwondingen geen zwaar lichamelijk letsel opleveren. Vast staat echter, gelet op de verklaring van de aangever en het geconstateerde letsel, dat de verdachte de keel van de verdachte in ieder geval enige tijd heeft dichtgeknepen en dat dit met een bepaalde kracht is gebeurd.
De rechtbank overweegt dat het gedurende langere tijd met kracht dichtknijpen van iemands keel in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Immers bevinden zich op die plaats kwetsbare en vitale weke delen van de hals. Ook zou een gebrek aan zuurstof gedurende langere tijd tot een hersenbeschadiging kunnen leiden.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachtes handelen had kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsen bij de aangever. Dat dit voorkomen is, is te danken aan de groepsleiders die de aangever uit de greep van de verdachte hebben ontzet.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde, te weten zware mishandeling, en het meer subsidiair ten laste gelegde, zijnde de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.