ECLI:NL:RBDHA:2017:783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en afhankelijkheid van medische zorg in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraakse vrouw, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening, omdat eiseres eerder een visum had ontvangen van de Italiaanse autoriteiten. Eiseres voerde aan dat zij afhankelijk was van de zorg van haar in Nederland wonende zoon, die haar hielp met haar ernstige medische aandoeningen, waaronder preterminaal nierfalen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling was genomen, met name in het licht van de afhankelijkheid van eiseres van haar zoon en haar medische situatie. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van afhankelijkheid niet alleen op medische attesten gebaseerd hoeft te zijn, maar ook op andere overtuigende informatie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de staatssecretaris nader onderzoek moest doen naar de toepassing van artikel 16 van de Dublinverordening, dat betrekking heeft op de zorg voor kwetsbare personen.

De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 990. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/540

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde mr. M. Luijendijk,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. T.L. Schuitemaker.

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak AWB 17/552, plaatsgevonden op 20 januari 2017 te Breda.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [zoon], de in Nederland wonende zoon van eiseres. Als tolk is verschenen K. Atrushi (Arabisch-Iraaks). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres heeft op 31 augustus 2016 de asielaanvraag ingediend.
2. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiseres op 11 juli 2016 door de Italiaanse autoriteiten in het bezit is gesteld van een visum, geldig van 20 juli 2016 tot 13 augustus 2016. Verweerder heeft daarom op 9 september 2016 aan de Italiaanse autoriteiten gevraagd om eisers over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van Verordening EU Nr. 604/2013 (Dublinverordening). De Italiaanse autoriteiten hebben niet gereageerd op het verzoek van verweerder. Op grond van artikel 22 van de Dublinverordening is daarom op 10 november 2016 een fictief claimakkoord tot stand gekomen.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet verweerder geen concrete aanwijzingen dat met overdracht van eiseres aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is volgens verweerder evenmin sprake van een situatie op grond waarvan Nederland de behandeling van het asielverzoek op grond van artikel 16, eerste lid, dan wel artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
4. Eiseres voert aan dat verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 16 aan zich had moeten trekken omdat zij in verband met de voor haar benodigde medische zorg afhankelijk is van haar zoon die inmiddels tot Nederlander is genaturaliseerd. Subsidiair meent eiseres dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Haar uitzetting zal getuigen van onevenredige hardheid. Haar medische conditie maakt dat zij extreem kwetsbaar is. Het Tarakhel-arrest (Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12) is op haar van toepassing en zij stelt dat in haar geval een individuele garantie moet worden gegeven waardoor zij in aanmerking dient te komen voor aangepaste opvang.
Zij stelt tenslotte dat de Italiaanse asielprocedure en -opvang fundamentele tekortkomingen bevatten en dat Italië de internationale verplichtingen niet voldoende nakomt. Terugkeer naar Italië is dan ook in strijd met artikel 3 van het EVRM. In beroep heeft eiseres overgelegd informatie van Vluchtelingenwerk Nederland (Dublin-Italië, recente ontwikkelingen met bijlagen).
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In geschil is de toepassing van artikel 16 en 17 van de Dublinverordening.
6. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er, wanneer wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind dat, broer of zus die of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten of het kind dat, de broer of zus die, of de ouder van de verzoeker die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, normaal gesproken voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
7. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van de Dublinverordening (PB 2003 L 222/3; hierna: Uitvoeringsverordening) worden situaties van afhankelijkheid zo veel mogelijk beoordeeld op grond van objectieve elementen, zoals medische attesten. Wanneer dergelijke elementen niet voorhanden zijn of niet kunnen worden overgelegd, kunnen de humanitaire redenen alleen worden geacht te zijn bewezen op grond van door de betrokken personen verstrekte overtuigende inlichtingen.
8. De rechtbank stelt voorop, in afwijking van wat verweerder in het bestreden besluit over door eiseres overgelegde medische stukken heeft gesteld, dat voor de toepassing van artikel 16 van de Dublinverordening niet het criterium is dat Nederland het enige en meest aangewezen land is waar eiseres medisch behandeld kan worden.
9. Om inzicht te geven in haar medische situatie heeft eiseres haar patiëntendossier, de rapportage van internist-nefroloog I.A. Huisman van 15 september 2016 en een verpleegkundige overdrachtsrapportage overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat eiseres lijdt aan preterminaal nierfalen als gevolg van suikerziekte, mogelijk hartfalen, hoge bloeddruk en oedeem in haar onderbenen. Met haar rechteroog ziet eiseres niets en met haar linkeroog heeft zij 30% zicht. Eiseres is verminderd mobiel. Naar het oordeel van rechtbank kunnen deze klachten bij elkaar genomen als een ernstige ziekte worden aangemerkt.
10. De zoon van eiseres heeft met betrekking tot de medische situatie van eiseres en de afhankelijkheid van hem verklaard dat zij dagelijks iemand nodig heeft die haar helpt bij het innemen van de medicijnen, douchen, omkleden. Hij is op dit moment de persoon die dit doet. De rechtbank stelt vast dat uit het overgelegde patiëntendossier blijkt van de betrokkenheid van de zoon van eiseres bij de zorg voor eiseres. De zoon krijgt instructies voor het toedienen van medicijnen. De uitleg over de medische situatie van eiseres loopt via de zoon. Uit de verklaring van I.A. Huisman blijkt dat de heteroanamnese van de zoon van eiseres is verkregen.
11. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet uit een medisch attest of een andere medische verklaring is gebleken dat eiseres afhankelijk is en mantelzorg behoeft van een familielid in Nederland. In dit verband heeft verweerder verwezen naar artikel 11 van de Uitvoeringsverordening. De rechtbank overweegt dat uit de Uitvoeringsverordening volgt dat indien een medisch attest niet voorhanden is of niet kan worden verkregen, de humanitaire redenen ook geacht bewezen te kunnen worden door verstrekte overtuigende inlichtingen. Gelet op de overgelegde informatie is de rechtbank van oordeel dat uit die informatie alsmede uit de waarneming van de rechtbank ter zitting de overtuiging kan worden verkregen dat de zoon in mantelzorg voor eiseres voorziet en dat eiseres zonder die zorg mogelijk niet zelfstandig zal kunnen functioneren. Voorts heeft eiseres tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat eiseres geen andere gezins- of familieleden heeft in Nederland of een ander EU-land dan haar zoon en dat zij financieel en voor medische verzorging van deze zoon afhankelijk is. Niet in geschil is dat de zoon van eiseres wettig verblijft in Nederland en dat hij zorgde voor eiseres in Irak voor zijn vertrek naar Nederland.
12. De rechtbank volgt gezien het vorenstaande niet het standpunt van verweerder over de afhankelijkheid van eiseres van haar zoon. Ook volgt de rechtbank niet de verwijzing door verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2064). In die zaak was immers niet duidelijk welke concrete zorg door familie (broer en schoonzus) aan de betrokken vreemdeling werd verleend en had de vreemdeling zich zonder deze familie nog geruime tijd staande weten te houden.
13. De door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) heeft geen betrekking op artikel 16 van de Dublinverordening. De overweging in die uitspraak over het bieden van waarborgen voor het bijeenhouden van gezinsleden die asiel hebben aangevraagd, ziet op de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
14. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder het al of niet van toepassing zijn van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening in het geval van eiseres nader dient te onderzoeken en te motiveren. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de noodzaak van nader onderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. Evenmin zal de rechtbank toepassing geven aan de bestuurlijke lus, nu de wijze van afdoening van de asielaanvraag van eiseres zich daarvoor niet leent.
15. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de beroepsgronden die betrekking hebben op artikel 17 van de Dublinverordening.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990 (negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.J. Tillie, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: