ECLI:NL:RBDHA:2017:7823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
09/857635-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging met mes in Honselersdijk

Op 2 september 2016 heeft de verdachte, samen met zijn oom, het slachtoffer in Honselersdijk met een mes gestoken. De rechtbank oordeelt dat de verdachte blijk heeft gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor de gezondheid en het leven van een ander. De steekpartij vond plaats op een openbare locatie, wat gevoelens van onveiligheid bij omstanders, waaronder jonge kinderen, heeft opgeroepen. De rechtbank constateert dat er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden tussen de families van de verdachte en het slachtoffer, wat duidt op een onderliggende vete. De verdachte heeft het recht in eigen hand genomen, wat in een rechtsstaat ontoelaatbaar is. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van poging tot doodslag en heeft hem een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857635-16
Datum uitspraak: 28 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 februari 2017 en 25 april 2017 (
pro forma) en 14 juni 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.P.J. Heinrici namens mr. G.N. Weski, beiden advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 14 juni 2017 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 september 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes en/of een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, tweemaal, althans één of meerdere ma(a)l(en) heeft gestoken in de rug en/of de schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 september 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes en/of een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, tweemaal, althans één of meerdere ma(a)l(en) heeft gestoken in de rug en/of de schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
nog meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland, openlijk, te weten Wollebrand/Broekpolderlaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn (boven)lichaam (rug en/of arm/oksel) te steken tegen het hoofd te stompen en/of te schoppen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (een) steekwond(en) in zijn rug en/of arm/oksel en/of een klaplong en/of kneuzingen en/of zwellingen aan het hoofd, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 14 september 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 verpakkingen inhoudende netto ongeveer 5,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 2 september 2016 te Honselersdijk, al dan niet samen met een ander, [slachtoffer] met een mes en/of een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en de schouder heeft gestoken. Dit is primair ten laste gelegd als poging tot doodslag, subsidiair als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als openlijke geweldpleging. Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij op 14 september 2016, al dan niet samen met een ander, 5,6 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
In de verklaringen in het dossier worden de verdachte en de medeverdachte ook fonetisch of met een bijnaam aangeduid. Nu duidelijk is wie in de verklaringen worden bedoeld en de verdachte en de medeverdachte familie van elkaar zijn en dezelfde achternaam hebben, zal de rechtbank de verdachten, ten behoeve van de leesbaarheid, aanduiden met hun voornaam (de verdachte als [verdachte] en de medeverdachte als [medeverdachte] ).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken en dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Zij heeft hiertoe in haar requisitoir aangegeven (1) op basis van welke bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat de verdachte en de medeverdachte op de plaats delict waren (kort gezegd de aangifte van [slachtoffer] , verklaringen van getuigen en de verklaring van de verdachte), (2) dat sprake was van een poging tot doodslag in die zin dat potentieel dodelijk letsel is toegebracht en (3) dat sprake was van medeplegen. Ten aanzien van de door haar bewezen geachte poging tot doodslag heeft zij betoogd dat de verdachte en de medeverdachte door met een mes ter hoogte van de longen in de rug van de aangever te steken, op een plek in het bovenlichaam waar zich vitale organen bevinden, bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat die vitale organen zouden worden geraakt en dat de aangever hierdoor zou komen te overlijden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van alle onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wegens de afwezigheid van wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft hiertoe ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de getuigen en de aangever elkaar op essentiële punten tegenspreken, waardoor vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van hun waarnemingen. De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het, minimaal vereiste, voorwaardelijk opzet om de aangever van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, ontbreekt. Er kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld met welke kracht door de verdachte(n) is gestoken, welk steekwapen is gebruikt en evenmin dat de kans dat iemand komt te overlijden of zwaar lichamelijk letsel oploopt als gevolg van de wijze van steken zoals volgt uit het dossier, aanmerkelijk is geweest. Om deze reden moet, aldus de raadsman, ook vrijspraak volgen van hetgeen onder feit 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte ten tijde van het incident op de locatie waar de steekpartij plaatsvond, aanwezig was. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verklaringen van de aangever
[slachtoffer] heeft op 5 september 2016 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 2 september 2016 omstreeks 16:30 uur samen met een vriend ( [betrokkene 1] ) en een neefje ( [betrokkene 2] ) in de auto op weg was naar Honselersdijk. In Naaldwijk zag hij in een bruine Kia Jeep twee personen die hij herkende, [verdachte] en [medeverdachte] . [medeverdachte] maakte een beweging dat zij hen moesten volgen en zij zijn vervolgens achter hen aan gereden. In de buurt van een brug op de Wollebrand brachten zij de auto’s tot stilstand. Toen [verdachte] uit de auto stapte, is de aangever ook uitgestapt. Zij zijn op elkaar afgelopen, waarna [verdachte] hem vuistslagen gaf, die met kracht in zijn gezicht terechtkwamen en waardoor hij ontzettend veel pijn voelde. Op een gegeven moment voelde hij een steek aan de linker bovenzijde van zijn rug, precies onder zijn linkerschouderblad, die ontzettend veel pijn deed. Hij voelde dat hij minder adem kon halen. Toen gingen ze verder slaan en vervolgens voelde hij opeens weer een steek die onder zijn rechteroksel terechtkwam. In de tussentijd lag hij al op de grond naast de auto. Vanaf dat moment kan hij zich niets meer herinneren. Hij is bewusteloos geraakt. Hij heeft later begrepen dat zijn vriend en neefje om hem heen zijn gaan staan. [2]
De aangever heeft op 10 en 11 oktober 2016 nogmaals een verklaring afgelegd. Hij heeft opnieuw verklaard dat hij op 2 september 2016 met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] samen was. [verdachte] stond voor hem en [medeverdachte] stond achter hem. [verdachte] sloeg hem en toen kon hij hem nog terugslaan. Op dat moment voelde hij een steek in zijn rug. Hij had niet direct door dat hij was gestoken, maar werd wel gelijk wazig. Hierna voelde hij een zelfde soort steek, maar dan onder zijn rechteroksel. Tussen beide steken zat ongeveer vijf seconden. Van [betrokkene 1] hoorde hij later dat [verdachte] hem van voren onder zijn oksel stak. Hij heeft niet gezien waarmee hij gestoken was en heeft ook niet gezien of [verdachte] of [medeverdachte] iets van een steekwapen in hun handen hadden. Daarna lag hij op de grond. Daar kan hij zich verder niets van herinneren. [3] De aangever weet dat [verdachte] het neefje van [medeverdachte] is. Verder heeft hij verklaard dat zijn neefje [betrokkene 2] na het steken zijn, aangevers, broer en de ambulance heeft gebeld. Zijn broer [getuige] is toen direct gekomen. [4]
De verklaring van [getuige]
Op 8 november 2016 heeft aangevers broer [getuige] een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij op 2 september 2016 thuis was en werd gebeld door zijn neefje [betrokkene 2] , die hem vroeg of hij naar de Wollebrand wilde komen. Hij vertelde niet waarom. In eerste instantie wilde [getuige] niet gaan, maar hij hoorde de ambulance op de achtergrond. [betrokkene 2] zei dat hij snel moest komen en klonk angstig. [getuige] is toen naar de Wollebrand gegaan en zag zijn broer [slachtoffer] op de grond liggen. Hij zag ook zijn neefje [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . [getuige] was in paniek en schreeuwde naar [betrokkene 2] en [betrokkene 1] wie dit had gedaan. [betrokkene 2] zei gelijk, aldus [getuige] , dat [medeverdachte] en zijn neefje het hadden gedaan en ook [betrokkene 1] vertelde dit. Met [medeverdachte] bedoelt [getuige] [medeverdachte] , die hij kent van vroeger. [5]
De rechtbank gaat er van uit, ook omdat niet anders is bepleit, dat de aangever met ‘ [verdachte] en [medeverdachte] / [medeverdachte] ’ [verdachte] en [medeverdachte] bedoelt en dat [getuige] met ‘het neefje van [medeverdachte] ’ [verdachte] bedoelt.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 2 september 2016 op de plaats was waar de aangever is neergestoken, maar dat hij niets heeft gezien. Hij was ‘op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats’. Hij verklaarde niets te kunnen zeggen over hoe hij daar terecht was gekomen en had verder geen opmerkingen. [6]
Conclusie
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] . De rechtbank acht hun verklaringen betrouwbaar. In dit verband overweegt de rechtbank dat de door haar gebruikte verklaringen, als het gaat om de gebeurtenissen op de Wollebrand, met elkaar overeenstemmen en consistent zijn. Deze verklaringen vinden bovendien steun in het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] (waarover de rechtbank hierna meer zal overwegen) en de verklaring van [verdachte] dat hij op 2 september 2016 op de plaats was waar de aangever is neergestoken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte bij de steekpartij aanwezig was en dat de verdachte één van de twee daders is waarover de aangever heeft verklaard.
Medeplegen bewezen?
De volgende vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn welke feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld, en, of er sprake was van medeplegen aan een strafbaar feit. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten is verwezen, stelt de rechtbank het volgende vast:
  • [medeverdachte] en [verdachte] zaten samen in een auto. [slachtoffer] zat samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in een andere auto.
  • Nadat zij elkaar waren tegengekomen in Naaldwijk, zijn zij bij de Wollebrand in
  • [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] zijn daar uitgestapt.
  • [verdachte] sloeg [slachtoffer] in zijn gezicht.
  • [medeverdachte] stak [slachtoffer] daarna met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn rug.
  • [verdachte] stak [slachtoffer] ongeveer vijf seconden later met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn rechterbovenarm/rechteroksel.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] bij deze gedragingen richting de aangever zo bewust en nauw hebben samengewerkt dat zij ten aanzien van het ten laste gelegde kunnen worden aangemerkt als medepleger. Zij zaten niet alleen samen in de auto, maar zij zijn beide uitgestapt, stonden zowel voor als achter [slachtoffer] en hebben hem zowel van voren als van achteren aangevallen. Hierna zijn zij, zo neemt de rechtbank aan (nu de politie, toen zij arriveerde, hen niet heeft aangetroffen), allebei van de plaats van het incident vertrokken. Zo hebben zij beiden een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweldsincident: de combinatie van hun handelingen had de uiterlijke verschijningsvorm van een plan dat gezamenlijk moest worden uitgevoerd en waarvan het zowel van voren als van achteren steken van het slachtoffer met een scherp en/of puntig voorwerp een onderdeel was.
Bij deze stand van zaken maakt het niet uit dat het [medeverdachte] was, die de aangever in zijn rug heeft gestoken, terwijl de verdachte aan de voorkant van de aangever stond en de andere steekwond heeft aangebracht, aangezien de geweldshandelingen van [medeverdachte] in strafrechtelijke zin ook aan [verdachte] als medepleger kunnen worden toegerekend.
Poging tot doodslag?
De laatste bewijsvraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe dit handelen van [verdachte] en [medeverdachte] gekwalificeerd dient te worden.
Letsel van [slachtoffer] levensbedreigend?
Het letsel van [slachtoffer] bestond uit zwellingen aan het hoofd, een verwonding aan de rug, een gedeeltelijk ingeklapte long en een verwonding aan de rechterbovenarm. Aan het hoofd werden acht onderhuidse zwellingen waargenomen: ter hoogte van het voorhoofd, de linkerwang en het achterhoofd. Deze berusten, aldus de forensisch arts die hierover een rapportage heeft uitgebracht, zeer waarschijnlijk op kneuzingen, opgeleverd door uitwendig botsend mechanisch geweld op de desbetreffende locaties. Aan de achterzijde van de borstkas (11.3 centimeter links van de middellijn ter hoogte van de 7e rib) werd een steekwond tot in het longweefstel waargenomen. De radiologisch gemeten lengte was maximaal circa 5.4 centimeter, met een hoogte en breedte van respectievelijk circa 0.7 en 1.4 centimeter. De radiologisch gemeten lengte van het letsel in de linkerlong was circa 2 centimeter. De steekwond met perforatie en het gedeeltelijk samenvallen van de linkerlong kan volgens de arts leiden tot levensbedreigende belemmering van de ademhaling. [7]
Naar aanleiding van aanvullende vragen van de verdediging heeft de forensisch arts zich opnieuw over het letsel uitgelaten in een aanvullend rapport. Hoe groot de kans op een potentieel levensbedreigende belemmering van de ademhaling is bij een klaplong, kon de deskundige niet aangeven omdat dit van veel onbekende factoren afhangt.
Bij een steekwond met perforatie en een gedeeltelijk ingeklapte long is, ongeacht de lengte van het steekwapen, sowieso een levensbedreigende situatie mogelijk, aldus deze arts. [8]
De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over: dit letsel was potentieel levensbedreigend.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood?
De rechtbank beantwoordt de vraag of de verdachte en zijn mededader (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever hebben gehad, bevestigend, en overweegt daartoe als volgt.
De steekwond, die de longperforatie heeft veroorzaakt, is kennelijk aangebracht met kracht en met een scherp wapen van een aanmerkelijke lengte. Immers, de radiologisch gemeten lengte van de steekwond in de rug was maximaal circa 5.4 centimeter, waarvan de lengte van het letsel in de linkerlong circa 2 centimeter was. Uit de omstandigheid dat als gevolg van dat steken sprake was van beschadiging van de linkerlong waarbij de lengte van het letsel in de long circa 2 centimeter was, leidt de rechtbank af dat er met dat wapen met kracht is gestoken. Uit het ontstane letsel maakt de rechtbank ook op dat het gebruikte scherpe en/of puntige voorwerp, dat niet is gevonden, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, kennelijk lang genoeg was om dit letsel met een totale lengte van 5.4 centimeter te veroorzaken.
De rechtbank stelt vast dat er dus met kracht met een scherp en/of puntig voorwerp is gestoken op een plek in het lichaam van het slachtoffer waar zich vitale organen bevinden, namelijk de rug en de borstholte. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam ter hoogte van de longen een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is en naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van een krachtig messteek in de borstholte komt te overlijden aanmerkelijk. Dodelijk letsel valt te verwachten. Met dit feit van algemene bekendheid acht de rechtbank ook verdachte en de mededader bekend. En de aanmerkelijke kans op dat dodelijke letsel hebben [verdachte] en [medeverdachte] kennelijk blijkens hun gedragingen ook aanvaard.
Daarom kan worden bewezen dat zij het voorwaardelijk opzet hadden op de dood van [slachtoffer] .
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit, in de variant van het medeplegen.
Feit 2
In de auto waarmee [verdachte] en [medeverdachte] op 14 september 2016 een ongeluk hebben gehad, is in totaal 5,6 gram cocaïne aangetroffen tussen de bestuurdersstoel en het middenconsole. De cocaïne zat verpakt in elf ponypacks in een plastic sealbag. [medeverdachte] was de bestuurder en [verdachte] zat op de bijrijdersstoel. De auto was op 5 september 2016 verhuurd aan [medeverdachte] voor de periode van ongeveer een maand. De verdachte heeft verklaard dat hij de cocaïne niet heeft gezien en dat hij niet wist dat de cocaïne in de auto lag.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank kan op basis van het voorliggende dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen dat de verdachte wetenschap had of kon hebben van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto op 14 september 2016.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1 primair
hij op 2 september 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met scherp
een/of puntig
evoorwerp
enheeft gestoken in de rug en de schouder van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering, zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval van een veroordeling, aan de verdachte een lagere straf dient te worden opgelegd dan die door de officier van justitie is geëist, gelet op de leeftijd van de verdachte, het feit dat hij nimmer onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke zaken en gelet op het feit dat er ná 2 september 2016 een wraakactie uit de hoek van de aangever heeft plaatsgevonden (een opzettelijke aanrijding), waarvan de verdachte nog steeds de gevolgen ondervindt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft, samen met zijn oom, ogenschijnlijk vanuit het niets, het slachtoffer twee maal, in zijn rug en schouder, gestoken. Door dit gedrag heeft de verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor de gezondheid en het leven van een ander. Dat het slachtoffer niet is komen te overlijden, is een omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Dit alles heeft zich bovendien afgespeeld op een openbare locatie ten overstaan van omstanders, waaronder ook jonge kinderen. Ook bij hen zal dit gevoelens van grote onveiligheid hebben opgeroepen.
Uit het dossier komt naar voren dat er in korte tijd meerdere forse incidenten hebben plaatsgevonden tussen familieleden van de verdachte en zijn oom aan de ene kant en familieleden van het slachtoffer aan de andere kant. Hoewel de aanleiding hiervoor en de precieze omvang van de kennelijke vete door verdachte 's stilzwijgen daarover niet duidelijk zijn geworden, lijkt het alsof de incidenten met elkaar samenhangen en reacties zijn op eerdere gebeurtenissen. De rechtbank vindt het schokkend en zeer kwalijk dat de verdachte op deze manier reageert op incidenten en daarbij kennelijk het recht in eigen hand heeft genomen. Dat is in een rechtsstaat volstrekt ontoelaatbaar en dat dient tot uitdrukking te komen in de strafmaat.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 3 november 2016, waaruit slechts volgt dat hem op 7 september 2012 een transactie is aangeboden voor openlijke geweldpleging.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 22 maart 2017. Hierin onthoudt de reclassering zich aanvankelijk van enig strafadvies, omdat de verdachte zegt onschuldig te zijn. Omdat de verdenking ernstige strafbare feiten betreft, adviseert de reclassering niettemin oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en de verplichting tot het meewerken aan het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate van geweld, met de omstandigheid dat het geweld tegen het slachtoffer door de verdachte samen met een ander is gepleegd en dit op klaarlichte dag op een openbare locatie ten overstaan van vele omstanders is gebeurd. Daarnaast acht de rechtbank het ontstane vermoeden van een onderliggende vete, die met toenemend geweld lijkt te worden uitgevochten, zorgwekkend en een risico op herhaling van gewelddadige incidenten.
Gelet op de duur van de op te leggen straf ziet de rechtbank geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. Bijzondere voorwaarden op te leggen bij een mogelijke vrijlating in het kader van de VI kunnen tegen die tijd worden beoordeeld en geformuleerd, waarbij dan het gevaar op herhaling kan worden betrokken.
De straf valt hierdoor hoger uit dan door de officier van justitie is geëist. Een opheffing van de voorlopige hechtenis, zoals door de verdediging verzocht, komt dan ook niet in beeld.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.N. Pabbruwe, voorzitter,
mr. S.L.M. Staals, rechter,
mr. J.E. Bierling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016248366, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 181 (deel A), p. 131 t/m 223 (deel B)).
2.Proces-verbaal aangifte, p. 43, 45 en 46 (deel A).
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 53 (deel A).
4.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 57 en 58 (deel A).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 146 t/m 148 (deel B).
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 juni 2017.
7.Een geschrift, te weten een rapport ‘Forensisch geneeskundig onderzoek’ van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 22 maart 2017, opgesteld door forensisch arts KNMG B.F.L. Oude Grotebevelsborg (7 pagina’s), met bijlagen; een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] , p. 65 (deel A); proces-verbaal van bevindingen, p. 60, met foto bijlagen, p. 61 en 62 (deel A).
8.Een geschrift, te weten een aanvullend rapport ‘Forensisch geneeskundig onderzoek’ van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 13 juni 2017, ter beantwoording van aanvullende vragen opgesteld door forensisch arts KNMG B.F.L. Oude Grotebevelsborg (4 pagina’s).