3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte ten tijde van het incident op de locatie waar de steekpartij plaatsvond, aanwezig was. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verklaringen van de aangever
[slachtoffer] heeft op 5 september 2016 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 2 september 2016 omstreeks 16:30 uur samen met een vriend ( [betrokkene 1] ) en een neefje ( [betrokkene 2] ) in de auto op weg was naar Honselersdijk. In Naaldwijk zag hij in een bruine Kia Jeep twee personen die hij herkende, [verdachte] en [medeverdachte] . [medeverdachte] maakte een beweging dat zij hen moesten volgen en zij zijn vervolgens achter hen aan gereden. In de buurt van een brug op de Wollebrand brachten zij de auto’s tot stilstand. Toen [verdachte] uit de auto stapte, is de aangever ook uitgestapt. Zij zijn op elkaar afgelopen, waarna [verdachte] hem vuistslagen gaf, die met kracht in zijn gezicht terechtkwamen en waardoor hij ontzettend veel pijn voelde. Op een gegeven moment voelde hij een steek aan de linker bovenzijde van zijn rug, precies onder zijn linkerschouderblad, die ontzettend veel pijn deed. Hij voelde dat hij minder adem kon halen. Toen gingen ze verder slaan en vervolgens voelde hij opeens weer een steek die onder zijn rechteroksel terechtkwam. In de tussentijd lag hij al op de grond naast de auto. Vanaf dat moment kan hij zich niets meer herinneren. Hij is bewusteloos geraakt. Hij heeft later begrepen dat zijn vriend en neefje om hem heen zijn gaan staan.
De aangever heeft op 10 en 11 oktober 2016 nogmaals een verklaring afgelegd. Hij heeft opnieuw verklaard dat hij op 2 september 2016 met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] samen was. [verdachte] stond voor hem en [medeverdachte] stond achter hem. [verdachte] sloeg hem en toen kon hij hem nog terugslaan. Op dat moment voelde hij een steek in zijn rug. Hij had niet direct door dat hij was gestoken, maar werd wel gelijk wazig. Hierna voelde hij een zelfde soort steek, maar dan onder zijn rechteroksel. Tussen beide steken zat ongeveer vijf seconden. Van [betrokkene 1] hoorde hij later dat [verdachte] hem van voren onder zijn oksel stak. Hij heeft niet gezien waarmee hij gestoken was en heeft ook niet gezien of [verdachte] of [medeverdachte] iets van een steekwapen in hun handen hadden. Daarna lag hij op de grond. Daar kan hij zich verder niets van herinneren.De aangever weet dat [verdachte] het neefje van [medeverdachte] is. Verder heeft hij verklaard dat zijn neefje [betrokkene 2] na het steken zijn, aangevers, broer en de ambulance heeft gebeld. Zijn broer [getuige] is toen direct gekomen.
De verklaring van [getuige]
Op 8 november 2016 heeft aangevers broer [getuige] een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij op 2 september 2016 thuis was en werd gebeld door zijn neefje [betrokkene 2] , die hem vroeg of hij naar de Wollebrand wilde komen. Hij vertelde niet waarom. In eerste instantie wilde [getuige] niet gaan, maar hij hoorde de ambulance op de achtergrond. [betrokkene 2] zei dat hij snel moest komen en klonk angstig. [getuige] is toen naar de Wollebrand gegaan en zag zijn broer [slachtoffer] op de grond liggen. Hij zag ook zijn neefje [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . [getuige] was in paniek en schreeuwde naar [betrokkene 2] en [betrokkene 1] wie dit had gedaan. [betrokkene 2] zei gelijk, aldus [getuige] , dat [medeverdachte] en zijn neefje het hadden gedaan en ook [betrokkene 1] vertelde dit. Met [medeverdachte] bedoelt [getuige] [medeverdachte] , die hij kent van vroeger.
De rechtbank gaat er van uit, ook omdat niet anders is bepleit, dat de aangever met ‘ [verdachte] en [medeverdachte] / [medeverdachte] ’ [verdachte] en [medeverdachte] bedoelt en dat [getuige] met ‘het neefje van [medeverdachte] ’ [verdachte] bedoelt.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 2 september 2016 op de plaats was waar de aangever is neergestoken, maar dat hij niets heeft gezien. Hij was ‘op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats’. Hij verklaarde niets te kunnen zeggen over hoe hij daar terecht was gekomen en had verder geen opmerkingen.
Conclusie
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] . De rechtbank acht hun verklaringen betrouwbaar. In dit verband overweegt de rechtbank dat de door haar gebruikte verklaringen, als het gaat om de gebeurtenissen op de Wollebrand, met elkaar overeenstemmen en consistent zijn. Deze verklaringen vinden bovendien steun in het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] (waarover de rechtbank hierna meer zal overwegen) en de verklaring van [verdachte] dat hij op 2 september 2016 op de plaats was waar de aangever is neergestoken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte bij de steekpartij aanwezig was en dat de verdachte één van de twee daders is waarover de aangever heeft verklaard.
Medeplegen bewezen?
De volgende vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn welke feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld, en, of er sprake was van medeplegen aan een strafbaar feit. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten is verwezen, stelt de rechtbank het volgende vast:
- [medeverdachte] en [verdachte] zaten samen in een auto. [slachtoffer] zat samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in een andere auto.
- Nadat zij elkaar waren tegengekomen in Naaldwijk, zijn zij bij de Wollebrand in
- [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] zijn daar uitgestapt.
- [verdachte] sloeg [slachtoffer] in zijn gezicht.
- [medeverdachte] stak [slachtoffer] daarna met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn rug.
- [verdachte] stak [slachtoffer] ongeveer vijf seconden later met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn rechterbovenarm/rechteroksel.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] bij deze gedragingen richting de aangever zo bewust en nauw hebben samengewerkt dat zij ten aanzien van het ten laste gelegde kunnen worden aangemerkt als medepleger. Zij zaten niet alleen samen in de auto, maar zij zijn beide uitgestapt, stonden zowel voor als achter [slachtoffer] en hebben hem zowel van voren als van achteren aangevallen. Hierna zijn zij, zo neemt de rechtbank aan (nu de politie, toen zij arriveerde, hen niet heeft aangetroffen), allebei van de plaats van het incident vertrokken. Zo hebben zij beiden een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweldsincident: de combinatie van hun handelingen had de uiterlijke verschijningsvorm van een plan dat gezamenlijk moest worden uitgevoerd en waarvan het zowel van voren als van achteren steken van het slachtoffer met een scherp en/of puntig voorwerp een onderdeel was.
Bij deze stand van zaken maakt het niet uit dat het [medeverdachte] was, die de aangever in zijn rug heeft gestoken, terwijl de verdachte aan de voorkant van de aangever stond en de andere steekwond heeft aangebracht, aangezien de geweldshandelingen van [medeverdachte] in strafrechtelijke zin ook aan [verdachte] als medepleger kunnen worden toegerekend.
Poging tot doodslag?
De laatste bewijsvraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe dit handelen van [verdachte] en [medeverdachte] gekwalificeerd dient te worden.
Letsel van [slachtoffer] levensbedreigend?
Het letsel van [slachtoffer] bestond uit zwellingen aan het hoofd, een verwonding aan de rug, een gedeeltelijk ingeklapte long en een verwonding aan de rechterbovenarm. Aan het hoofd werden acht onderhuidse zwellingen waargenomen: ter hoogte van het voorhoofd, de linkerwang en het achterhoofd. Deze berusten, aldus de forensisch arts die hierover een rapportage heeft uitgebracht, zeer waarschijnlijk op kneuzingen, opgeleverd door uitwendig botsend mechanisch geweld op de desbetreffende locaties. Aan de achterzijde van de borstkas (11.3 centimeter links van de middellijn ter hoogte van de 7e rib) werd een steekwond tot in het longweefstel waargenomen. De radiologisch gemeten lengte was maximaal circa 5.4 centimeter, met een hoogte en breedte van respectievelijk circa 0.7 en 1.4 centimeter. De radiologisch gemeten lengte van het letsel in de linkerlong was circa 2 centimeter. De steekwond met perforatie en het gedeeltelijk samenvallen van de linkerlong kan volgens de arts leiden tot levensbedreigende belemmering van de ademhaling.
Naar aanleiding van aanvullende vragen van de verdediging heeft de forensisch arts zich opnieuw over het letsel uitgelaten in een aanvullend rapport. Hoe groot de kans op een potentieel levensbedreigende belemmering van de ademhaling is bij een klaplong, kon de deskundige niet aangeven omdat dit van veel onbekende factoren afhangt.
Bij een steekwond met perforatie en een gedeeltelijk ingeklapte long is, ongeacht de lengte van het steekwapen, sowieso een levensbedreigende situatie mogelijk, aldus deze arts.
De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over: dit letsel was potentieel levensbedreigend.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood?
De rechtbank beantwoordt de vraag of de verdachte en zijn mededader (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever hebben gehad, bevestigend, en overweegt daartoe als volgt.
De steekwond, die de longperforatie heeft veroorzaakt, is kennelijk aangebracht met kracht en met een scherp wapen van een aanmerkelijke lengte. Immers, de radiologisch gemeten lengte van de steekwond in de rug was maximaal circa 5.4 centimeter, waarvan de lengte van het letsel in de linkerlong circa 2 centimeter was. Uit de omstandigheid dat als gevolg van dat steken sprake was van beschadiging van de linkerlong waarbij de lengte van het letsel in de long circa 2 centimeter was, leidt de rechtbank af dat er met dat wapen met kracht is gestoken. Uit het ontstane letsel maakt de rechtbank ook op dat het gebruikte scherpe en/of puntige voorwerp, dat niet is gevonden, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, kennelijk lang genoeg was om dit letsel met een totale lengte van 5.4 centimeter te veroorzaken.
De rechtbank stelt vast dat er dus met kracht met een scherp en/of puntig voorwerp is gestoken op een plek in het lichaam van het slachtoffer waar zich vitale organen bevinden, namelijk de rug en de borstholte. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam ter hoogte van de longen een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is en naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van een krachtig messteek in de borstholte komt te overlijden aanmerkelijk. Dodelijk letsel valt te verwachten. Met dit feit van algemene bekendheid acht de rechtbank ook verdachte en de mededader bekend. En de aanmerkelijke kans op dat dodelijke letsel hebben [verdachte] en [medeverdachte] kennelijk blijkens hun gedragingen ook aanvaard.
Daarom kan worden bewezen dat zij het voorwaardelijk opzet hadden op de dood van [slachtoffer] .
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit, in de variant van het medeplegen.
Feit 2
In de auto waarmee [verdachte] en [medeverdachte] op 14 september 2016 een ongeluk hebben gehad, is in totaal 5,6 gram cocaïne aangetroffen tussen de bestuurdersstoel en het middenconsole. De cocaïne zat verpakt in elf ponypacks in een plastic sealbag. [medeverdachte] was de bestuurder en [verdachte] zat op de bijrijdersstoel. De auto was op 5 september 2016 verhuurd aan [medeverdachte] voor de periode van ongeveer een maand. De verdachte heeft verklaard dat hij de cocaïne niet heeft gezien en dat hij niet wist dat de cocaïne in de auto lag.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank kan op basis van het voorliggende dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen dat de verdachte wetenschap had of kon hebben van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto op 14 september 2016.