ECLI:NL:RBDHA:2017:781
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen van Georgische nationaliteit niet in behandeling genomen; overdracht aan Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2017 uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een gezin van Georgische nationaliteit. De eisers, bestaande uit een vader, moeder en meerderjarige zoon, hadden op 1 oktober 2016 afzonderlijk asiel aangevraagd in Nederland. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat de eerste EU-lidstaat waar een asielzoeker zich meldt, verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten om de aanvragen niet in behandeling te nemen. Duitsland had op 1 december 2016 ingestemd met de terugname van de eisers, aangezien zij daar eerder een verzoek om internationale bescherming hadden ingediend. De rechtbank stelde vast dat er geen aanwijzingen waren dat Duitsland de asielaanvragen niet op een correcte manier zou behandelen. De eisers hadden geen bewijs geleverd voor hun vrees om teruggestuurd te worden naar Georgië of voor de medische klachten van de eiseres die zij aan de asielprocedure in Duitsland koppelden.
De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden aantonen dat er systeemfouten waren in de asielprocedure in Duitsland en dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvragen niet inhoudelijk te behandelen. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.