3.4Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 6 mei 2016 omstreeks 22:36 uur heeft er op de [adres] , te Den Haag een autobrand plaatsgevonden.
[aangeefster] heeft verklaard dat zij haar auto, een Peugeot 307 met [kentekennummer] , had geparkeerd op de [adres] te Den Haag. Op 6 mei 2016 werd zij omstreeks 23:03 uur gebeld door een politieagente die haar vertelde dat haar auto in brand was gestoken. De auto bleek bijna volledig uitgebrand te zijn.
Direct naast het rechter voorportier van de auto lag een lifehammer op het trottoir. De bevelvoerder van de brandweer had gezien dat het raam van het rechter voorportier al kapot was op het moment dat hij bij de auto aankwam.
Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat de betreffende auto zich op ongeveer 2,08 meter afstand van de stenen achtermuur van het pand Neherkade 1 bevond.De rechtbank stelt, gelet op deze geringe afstand, vast dat door de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
[getuige] , de melder van de autobrand, heeft verklaard dat hij op zijn scooter over een fietsbrug in de richting van de wijk Molenwijk reed. Toen hij in de richting van de Laakweg reed, zag hij twee jongens vanuit de richting van Molenwijk rennen op de Laakweg. De jongens renden om de hoek van een gebouw heen over de Laakweg in de richting van de Neherkade. [getuige] heeft verklaard dat de jongens zijn aandacht trokken, omdat hij het verdacht vond dat ze daar aan het rennen waren. Ze namen namelijk geen logische route. Volgens de getuige hadden ze al eerder kunnen “afslaan” in de richting van de Neherkade en er is daar verder niets.
Toen [getuige] de hoek om kwam, zag hij op de Laakweg een Peugeot personenauto staan. Hij zag in eerste instantie kleine lichtflitsjes – kleine vlammen – in de auto. Toen hij dichterbij kwam, was er inmiddels een kleine brand in de auto ontstaan. Het leek of de rechtervoorstoel in brand stond. Het vuur werd steeds groter. De getuige heeft verklaard dat hij, behalve de twee jongens die hij heeft zien rennen, niemand anders heeft gezien.
Uit de verklaring van [getuige] volgt dat hij, vlak voordat hij lichtflitsen in de auto zag, twee jongens uit de richting van de auto heeft zien rennen. De getuige heeft verder niemand anders in de buurt van de auto gezien. De rechtbank acht het dan ook zeer aannemelijk dat de twee jongens die daar aan het rennen waren, de brand hebben gesticht.
Op camerabeelden met daarop zichtbaar de Laakbrug gedateerd 6 mei 2016 is te zien dat om 22:34 uur twee mannen uit de richting van de Neherkade de Laakbrug op rennen.Op camerabeelden met daarop zichtbaar het straatbeeld bij de Jumbo gelegen aan de Laakweg is te zien dat op 6 mei 2016 om 22:36 uur twee mannen over de Neherkade rennen.De mannen die te zien zijn op de beelden gericht op de Laakbrug hebben dezelfde signalementen als de mannen op de beelden met daarop het straatbeeld bij de Jumbo.
Uit een OVC-gesprektussen [medeverdachte] Ahjar en de verdachte komt (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[medeverdachte] :
hey… Blocky (fon) ging toch langs rennen bij die camera?
[verdachte] :
he?
[medeverdachte] :
Blocky ging toch langs rennen bij die camera?
[verdachte] :
he?
[medeverdachte] :
Blocky Blocky hij rende bij die camera! jij staat er ook op he.
[verdachte] :
Ik ook?
[medeverdachte] :
Ja, ik zweer bij Allah.
[verdachte] :
Heb je het gezien.
[medeverdachte] :
Ik heb het gezien, ik zweer. Er staat alles op.
[verdachte] :
Heb je mij gezien of niet?
[medeverdachte] :
Hah?
[verdachte] :
Heb je mij gezien?
[medeverdachte] :
Ja.
[verdachte] :
Mijn hoofd (gezicht)?
[medeverdachte] :
Ja, maar je moet niet veel praten he.
[verdachte] :
Heb je mijn hoofd (gezicht) gezien?
[medeverdachte] :
Ja.
[verdachte] :
Duidelijk?
[medeverdachte] :
Hah?
[verdachte] :
Duidelijk?
[medeverdachte] :
Een beetje.
In dit gesprek vertelt [medeverdachte] dat “Blocky” langs de camera rende en dat ook de verdachte er op staat.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor weergegeven camerabeelden van 6 mei 2016 de enige beelden zijn die zich in het dossier bevinden waarop
twee(rennende) personen te zien zijn. Het kan daarom niet anders dan dat [medeverdachte] het heeft over deze camerabeelden. En hoewel op basis van (de kwaliteit van) deze beelden geen specifieke uiterlijke kenmerken kunnen worden waargenomen, is het evident dat [medeverdachte] weet wie naar zijn overtuiging op deze beelden te zien zijn, namelijk de verdachte en “Blocky”.
De verdachte heeft geen enkele verklaring willen geven voor deze omstandigheden die duiden op zijn betrokkenheid bij het strafbare feit. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Wel kan de rechtbank, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het ten laste gelegde feit, geen redelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken.
Door het volledig uitblijven van enige aannemelijke verklaring van de kant van de verdachte die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven om aan de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit te twijfelen wordt de rechtbank gesterkt in haar overtuiging van zijn betrokkenheid bij de autobrand.
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een van de brandstichters is geweest.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit.