ECLI:NL:RBDHA:2017:7792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
09-842369-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zeven verdachten voor betrokkenheid bij autobranden in Molenwijk, Den Haag

Op 14 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag zeven verdachten veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een reeks autobranden in de wijk Molenwijk. Deze branden, die plaatsvonden in mei en juni 2016, veroorzaakten aanzienlijke maatschappelijke onrust. De politie kwam de verdachten op het spoor door meldingen van buurtbewoners en jongerenwerkers. De rechtbank concludeerde dat de verdachten, die deel uitmaakten van een vriendengroep, gezamenlijk het doel hadden om autobranden te plegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan het opzettelijk in brand steken van voertuigen, wat leidde tot gemeen gevaar voor andere goederen.

De rechtbank legde straffen op in de vorm van jeugddetentie, leerstraffen en werkstraffen. De jeugddetentie varieerde van 50 tot 150 dagen, afhankelijk van het aantal bewezen verklaarde feiten. Daarnaast werd aan enkele verdachten begeleiding door de Jeugdreclassering opgelegd, evenals de verplichting om een behandeling te volgen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact die de branden hadden op de gemeenschap, en nam daarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachten in overweging. De uitspraak werd gedaan in tegenspraak, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging nam.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/842369-16
Datum uitspraak: 14 juli 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1999 [geboorteplaats]
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 september 2016, 20 juni 2017 en 30 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 4 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (te weten de Opel Astra met [kenteken 1] die geparkeerd stond voor de woning aan de [adres 2]), door met een hamer, althans een op een hamer gelijkend voorwerp, meerdere althans een ruit(en) van voernoemde auto in te slaan en vervolgens een aangestoken fontein, althans een brandend stuk vuurwerk, althans een brandend voorwerp naar binnen te gooien, althans (open) vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid bevindende voertuigen en/of lantaarnpa(a)l(en) en/of andere (on)roerende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de [adres 2] ter hoogte van [nummer], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (te weten de Opel Astra met [kenteken 1]), welk geweld bestond uit het inslaan van een of meerdere ruiten en/of het in brand steken van die auto;
2.
hij op of omstreeks 5 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (te weten de Fiat Punto met [kenteken 2] die geparkeerd stond op de [adres 3]), door met een voorwerp meerdere althans een ruit(en) van voornoemde auto in te slaan en vervolgens een brandend voorwerp naar binnen te gooien, althans (open) vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid bevindende voertuigen en/of lantaarnpa(a)l(en) en/of bo(o)m(en) en/of andere (on)roerende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de [adres 3], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (te weten de Fiat Punto met [kenteken 2]), welk geweld bestond uit het inslaan van een of meerdere ruiten en/of het in brand steken van die auto;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de periode van 4 mei 2016 tot en met 3 juni 2016 heeft er in (en net buiten) de wijk Molenwijk in Den Haag een groot aantal autobranden plaatsgevonden. Uit onderzoek bleek dat de autobranden zeer waarschijnlijk waren aangestoken, hetgeen heeft geleid tot veel media-aandacht en maatschappelijke onrust onder de wijkbewoners. Er is veel inzet gevraagd van meerdere buurtinterventieteams, jongerenwerkers, de gemeente en politie.
Op 18 mei 2016 meldde een anonieme getuige bij de politie dat [medeverdachte 1], geboren op 11 oktober 2000, achter de autobranden zat. Op een bijeenkomst die op 23 mei 2016 werd gehouden naar aanleiding van onrust die was ontstaan door de autobranden, verklaarden een aantal jeugdmedewerkers en buurtvaders dat zij hadden gehoord dat [medeverdachte 1] en zijn vriendengroep verantwoordelijk zouden zijn voor de autobranden. [medeverdachte 1] zou bovendien over de autobranden hebben opgeschept op social media, te weten Instagram.
[medeverdachte 1] en een aantal anderen, onder wie de verdachte, zijn vervolgens op 6 juni 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Onder de verdachten zijn diverse mobiele telefoons in beslag genomen en uitgelezen.
De verdachten wordt onder meer verweten dat zij zich – in verschillende samenstellingen – hebben schuldig gemaakt aan het plegen van een of meer autobranden. Op sommige verdachten rust tevens de verdenking dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan daarmee verband houdende delicten. De verdachten hebben allen ontkend betrokken te zijn geweest bij de autobranden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het aan hem onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Ten aanzien van feit 1
[aangever] heeft in zijn aangifte verklaard dat zijn auto, een rode Opel Astra met [kenteken 1], op 4 mei 2016 geparkeerd stond voor zijn woning aan de [adres 2] te Den Haag. Omstreeks 23:05 uur die dag werd hij door de politie op de hoogte gebracht van het feit dat zijn auto uitgebrand was. [2]
Op een afstand van ongeveer 4,16 meter van deze auto stonden een aantal auto’s en een motorfiets geparkeerd. [3] De rechtbank leidt hieruit af dat door de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
[getuige] heeft verklaard dat zij op 4 mei 2016 omstreeks 22:50 uur drie jongens door de [adres 2] zag lopen. Ze liepen naar een rode auto. Een van de jongens sloeg met een hamer, of iets dat daar op leek, de ruit van de bijrijder van de auto in. Een andere jongen sloeg de achterste ruit aan de zijkant in. De derde jongen gooide iets brandends naar binnen. [4]
In de telefoon van de verdachte is een op 5 mei 2016 om 01:05 uur aangemaakte printscreen aangetroffen. De printscreen betreft een op Instagram gedeelde nieuwsfoto van de autobrand in de [adres 2]. In de foto zijn de [namen] [5] [namen] getagd. [6] In een op 5 mei 2016 om 01:13 uur aangetroffen printscreen staat onder “Reacties” achter de Instagram accountnaam [naam 1]: “Kijk hoe mooi die ruit weg is”. [7]
In de telefoon van de verdachte is tevens een schermafbeelding, een zogenaamd screenshot, aangetroffen. Dit screenshot is op 4 mei 2016 om 23:53 uur in deze telefoon opgeslagen. Het betreft een screenshot van een WhatsApp gesprek met ene [medeverdachte 2]”. In de telefoon van de verdachte staat in de lijst met contactpersonen deze [medeverdachte 2]” met het [telefoonnummer]. Uit onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer [8] in de ten laste gelegde periode in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 2]. [9] De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 2] het WhatsApp gesprek heeft gevoerd dat zichtbaar is op het screenshot. Voorts is op de achtergrond van het screenshot een foto van een peuter te zien. Uit onderzoek is gebleken dat deze foto op 2 maart 2016 met de telefoon van de verdachte is gemaakt. De broer van de verdachte heeft verklaard dat de foto een kinderfoto van zijn broertje [verdachte] betreft. [10]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn Instagramaccountnaam sabrieak_ is. Voorts heeft hij verklaard dat het screenshot weliswaar is aangetroffen op zijn telefoon, maar dat het niet met zijn telefoon is gemaakt en dat hij dus ook niet de andere deelnemer aan het WhatsApp gesprek met [medeverdachte 2] is. [11]
Gelet op het feit dat de achtergrondfoto met de eigen telefoon van de verdachte is genomen en op het feit dat de broer van de verdachte heeft verklaard dat het een peuterfoto van de verdachte zelf betreft, stelt de rechtbank vast dat de verdachte degene is geweest die het betreffende screenshot met zijn telefoon heeft gemaakt en dat hij dus ook degene is die het WhatsApp gesprek met medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gevoerd.
Uit het screenshot kan het volgende WhatsApp gesprek worden afgeleid.
[verdachte]:
Is de brandweer gekomen
[medeverdachte 2]:
Jaa
[medeverdachte 2]
Wy
[medeverdachte 2]:
Liepen daar langs
[medeverdachte 2]:
Helemaal in de fil ahsah
[medeverdachte 2]:
Die ijzer ging smelten op grond
[verdachte]:
Had ik die raam goed ingeslagen
[medeverdachte 2]:
Jaa
[medeverdachte 2]:
II had zo mooi die fontein erin gegooid [12]
De rechtbank betrekt bij haar conclusie dat deze berichtenwisseling een WhatsApp gesprek betreft tussen de verdachte en [medeverdachte 2] en dat de verdachten in het hierna te noemen OVC-gesprek [13] spreken over “die screenshot van ons”.
Uit dit OVC-gesprek komt (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[verdachte]:
Hey je weet toch die screenshot van ons?
[medeverdachte 2]:
Ja. Ik zei, ik ben dat niet he
[verdachte]:
Ja, je moet dat gewoon zeggen en blijven ontkennen.
[medeverdachte 2]:
Ja, ik zei dat is een screenshot, het is geen whatsapp
[verdachte]:
Ja, weet wat ik tegen hun zei? Ik zei ik heb die foto in een groepsgesprek gekregen. Die ding gaat automatisch in mijn album.
[medeverdachte 2]:
Ik zei video’s … ik zei ik heb alles van groepsapp gekregen. Hij zegt hoe komt die in jouw galerij? Ik zei alles slaat vanzelf op Hahahaha….
[verdachte]:
Bij mij ook wholla….
[medeverdachte 2]:
Ik zei, bij Whatsapp is dat zo, alles slaat vanzelf op….
(…)
De rechtbank stelt vast dat dit gesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] onmiskenbaar betrekking heeft op voornoemd screenshot van het WhatsApp gesprek, waaruit eveneens kan worden afgeleid dat het screenshot ziet op een WhatsApp gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2].
Gelet op de inhoud van (het screenshot van) het WhatsApp gesprek, in het bijzonder de specifieke informatie die de verdachte en zijn medeverdachte tijdens dit gesprek noemen, die overeenkomt met de door de [getuige] in haar verklaring genoemde toedracht van de brand, in combinatie met het feit dat het screenshot zeer korte tijd na het plaatsvinden van de autobrand in de telefoon van de verdachte is opgeslagen, is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat de verdachten spreken over de brandstichting op 4 mei 2016 in de [adres 2].
Op basis van de omstandigheid dat de [namen] een paar uur na de autobrand in de [adres 2] worden getagd in een foto van die autobrand en de verdachte reageert met “Kijk hoe mooi die ruit weg is”, gecombineerd met het WhatsApp gesprek waarin de verdachte zegt dat hij het raam goed had ingeslagen en [medeverdachte 2] op zijn beurt vertelt dat die fontein er zo mooi in was gegooid, alsmede gelet op het feit dat de verdachte geen alternatieve verklaring voor dit gesprek heeft afgelegd, terwijl de inhoud van het gesprek daar wel om vraagt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een van de jongens is geweest die zich op 4 mei 2016 samen met [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven derde persoon heeft schuldig gemaakt aan brandstichting in een auto.
Ten aanzien van feit 2
Gelijk het standpunt van de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het aan hem onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 4 mei 2016 in de Molenwijk te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een auto (te weten de Opel Astra met [kenteken 1] die geparkeerd stond voor de woning aan de [adres 2]) door met een voorwerp ruiten van voornoemde auto in te slaan en vervolgens een aangestoken fontein, althans een brandend voorwerp, naar binnen te gooien ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid bevindende roerende goederen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en het hebben van een dagbesteding. Wat betreft de naleving van de bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie een proeftijd van 1 jaar gevorderd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd een leerstraf, te weten Tools4You, voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit – mocht de rechtbank desondanks tot een bewezenverklaring komen – te volstaan met oplegging van jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich op 4 mei 2016 samen met zijn mededaders schuldig gemaakt
aan een brandstichting in een auto. De rechtbank rekent de verdachte deze autobrand zeer zwaar aan. Vanwege de ernstige en onvoorspelbare gevolgen die met brand gepaard kunnen gaan, wordt brandstichting niet voor niets gekwalificeerd als een ernstig delict. Daarbij neemt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking dat dit niet een op zichzelf staande brandstichting betrof, maar dat deze onderdeel was van een reeks autobranden die gedurende een korte periode in de wijk Molenwijk te Den Haag plaatsvond. Uit het dossier volgt immers dat de verdachte en zijn vriendengroep kennelijk tot gezamenlijk doel hadden om autobranden te plegen en dat zij in verschillende samenstellingen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de diverse autobranden die de wijk hebben geteisterd. De veelheid aan brandstichtingen heeft een grote impact gehad op de bewoners van de getroffen wijk (en directe omgeving) en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel opgeroepen.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de strafmaat dat de verdachte geen enkel teken heeft gegeven spijt van zijn handelen te hebben of verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld voor het plegen van misdrijven.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 mei 2017. De rapporteur heeft geadviseerd aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen en als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en aansluitend hierop door het Leger des Heils, alsmede het hebben van een dagbesteding daaraan te verbinden. Voorts acht de rapporteur een gedragsinterventie in de vorm van SoCool aangewezen. Ter terechtzitting is het advies namens de Raad gewijzigd in die zin dat in plaats van SoCool de gedragsinterventie Tools4You meer geschikt wordt geacht. Tools4You past, gelet op het intelligentieniveau van de verdachte, beter bij hem.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur een passende reactie vormt. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en in het bijzonder om begeleiding van de verdachte door de reclassering mogelijk te maken en zo de kans op herhaling te verkleinen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals deze zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Aan de verdachte zal tevens, conform het advies van de Raad, een leerstraf in de vorm van Tools4You worden opgelegd.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.299,78. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 1.299,78, bestaande uit de posten: dagwaarde (€ 1.100,-), APK d.d. 3 mei 2016 (€ 50,-), reparatie auto voor verbranding (€ 84,99), betaalde autoverzekering (€ 14,79) en spullen in de kofferruimte (€ 50,-), en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.000,-.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de gevorderde materiële schade voor toewijzing vatbaar is. Zij heeft de rechtbank verzocht een schatting te maken en het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en hieraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot
niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde immateriële schade, aangezien de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank begroot de – deels met stukken onderbouwde – schade op een bedrag van € 500,- en zij zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.000,- als vergoeding van immateriële schade afwijzen, aangezien het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 500,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 mei 2016, nu is komen vast te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever].
De rechtbank bepaalt voorts dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 63, 77gg, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het bij dagvaarding
onder 2 primair en subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het hem bij dagvaarding
onder 1 primairten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentievoor de duur van
90 (negentig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
25 (vijfentwintig) DAGEN,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de
proeftijdvast op
twee jarenonder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder
de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder begeleiding zal stellen van het Leger des Heils of een andere instantie welke de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd een dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten
Tools4You, voor de tijd van
20 (twintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
10 (tien) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook in het geval hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] hoofdelijk toe tot een bedrag van
€ 500,- en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 500,- aan materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2016125516 / DH3R016053, Leipzig onderzoek (doorgenummerd p. 1 t/m 1281, alsmede het Methodiekendossier met het nummer 2016125516 / DH3R016053, Leipzig onderzoek (doorgenummerd p. 1 t/m 410).
2.Het proces-verbaal aangifte, [aangever], d.d.5 mei 2016, p. 159-160.
3.Het proces-verbaal bevindingen gemeen gevaar voor andere goederen, p. 987.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, [getuige], d.d. 4 mei 2016, p. 162.
5.Blijkens de eigen verklaring van de verdachte is dit zijn Instagramaccountnaam. Zie het proces-verbaal verhoor minderjarige verdachte, [verdachte], d.d. 7 juni 2016, p. 405 en 407.
6.Het proces-verbaal WhatsApp, p. 636-637.
7.Het proces-verbaal WhatsApp, p. 637.
8.De telefoon van [medeverdachte 2] betrof een Appel Iphone 5S voorzien van Imeinummer 013619004584373. In deze telefoon bleek gebruik te zijn gemaakt van telefoonnummer 06-85050254. Zie hiervoor het proces-verbaal binnentreden woning, p. 132, het proces-verbaal van bevindingen, p. 333, het proces-verbaal digitaal onderzoek p. 349 en het proces-verbaal Analyse telecom [medeverdachte 2] in vergelijking met PD’s, p. 1119.
9.Het proces-verbaal digitaal onderzoek, p. 334-335; het proces-verbaal WhatsApp, p. 634-636; Het proces-verbaal van bevindingen gesprek [medeverdachte ], p. 688.
10.Het proces-verbaal digitaal onderzoek, p. 334-335; het proces-verbaal WhatsApp, p. 634-636; Het proces-verbaal van bevindingen gesprek [medeverdachte ], p. 688.
11.Verklaring verdachte ter zitting van 20 juni 2017.
12.Het proces-verbaal digitaal onderzoek, p. 334-335; het proces-verbaal WhatsApp, p. 634-636; Het proces-verbaal van bevindingen gesprek [medeverdachte ], p. 688.
13.Op 21 juni 2016 is vertrouwelijke communicatie opgenomen tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] Deze OVC-gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt (en vertaald) in het dossier, p. 885-904, meer specifiek p. 887.