ECLI:NL:RBDHA:2017:7779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
09.842371-16 en 09.777165-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zeven verdachten voor betrokkenheid bij autobranden en valse meldingen in Molenwijk, 's-Gravenhage

Op 14 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag zeven verdachten veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een reeks autobranden in de wijk Molenwijk te 's-Gravenhage. In de maanden mei en juni 2016 vonden er meerdere autobranden plaats, wat leidde tot grote maatschappelijke onrust. De politie kwam de verdachten op het spoor door meldingen van buurtbewoners en jongerenwerkers. De rechtbank concludeerde dat de verdachten, die deel uitmaakten van een vriendengroep, gezamenlijk het doel hadden om autobranden te plegen. De verdachten kregen straffen variërend van jeugddetentie tot leer- en werkstraffen, afhankelijk van het aantal bewezen verklaarde feiten. De jeugddetentie varieerde van 50 tot 150 dagen, met bijkomende voorwaarden zoals begeleiding door de Jeugdreclassering en verplichte behandeling.

De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan het opzettelijk stichten van brand in een auto, het vernielen van ruiten van een andere auto en het doen van valse meldingen aan het alarmnummer 112. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting en vernielingen wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat de gepleegde delicten een grote impact hadden op de gemeenschap, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/842371-16 en 09/777165-14 (tul)
Datum uitspraak: 14 juli 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] ,
adres: [adres] Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 september 2016, 22 juni 2017 en 30 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. C.P. Zwaanswijk,
advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 22 juni 2017 – ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 6 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (te weten de Peugeot 307 met [kenteken] die geparkeerd stond op de [adres] ter hoogte van [nummer] ), door met een lifehammer althans een voorwerp meerdere althans een ruit(en) van voornoemde auto in te slaan en vervolgens een brandend voorwerp naar binnen te gooien, althans (open) vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid bevindende voertuigen en/of lantaarnpa(a)l(en) en/of bo(o)m(en) en/of andere (on)roerende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 6 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de [adres] ter hoogte van [nummer] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (te weten de Peugeot 307 met [kenteken] ), welk geweld bestond uit het inslaan van een of meerdere ruiten en/of het in brand steken van die
auto;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2016 tot en met 3 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de [adres] ter hoogte van de kruising met de [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (te weten de Opel Corsa met [kenteken] ), welk geweld bestond uit het ingooien van meerdere, althans één, ruit(en) van die auto;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2016 tot en met 3 mei 2016 in Molenwijk te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruiten van de Opel Corsa met [kenteken] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door twee althans een bakste(e)n(en) door de achterruit en/of de zijruit achter de bijrijder van voornoemde auto te gooien/slaan;
3.
Hij in of omstreeks de periode van 8 mei 2016 tot en met 1 juni 2016 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen (te weten op 8 mei 2016 en/of 15 mei 2016 en/of 21 mei 2016 en/of 1 juni 2016) opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke diensten, namelijk van het telefoonnummer 112;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de periode van 4 mei 2016 tot en met 3 juni 2016 heeft er in (en net buiten) de wijk Molenwijk in Den Haag een groot aantal autobranden plaatsgevonden. Uit onderzoek bleek dat de autobranden zeer waarschijnlijk waren aangestoken, hetgeen heeft geleid tot veel media-aandacht en maatschappelijke onrust onder de wijkbewoners. Er is veel inzet gevraagd van meerdere buurtinterventieteams, jongerenwerkers, gemeente en politie.
Op 18 mei 2016 meldde een anonieme getuige bij de politie dat [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] , achter de autobranden zat. Op een bijeenkomst op 23 mei 2016 die werd gehouden naar aanleiding van onrust die was ontstaan door de autobranden verklaarde een aantal jeugdmedewerkers en buurtvaders dat zij hadden gehoord dat [medeverdachte 1] en zijn vriendengroep verantwoordelijk zouden zijn voor de autobranden. [medeverdachte 1] zou bovendien over de autobranden hebben opgeschept op social media, te weten Instagram.
[medeverdachte 1] en een aantal anderen, onder wie de verdachte, zijn vervolgens op 6 juni 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Onder de verdachten zijn diverse mobiele telefoons in beslaggenomen en uitgelezen.
De verdachten wordt onder meer verweten dat zij zich – in verschillende samenstellingen – hebben schuldig gemaakt aan het plegen van een of meer (poging tot) autobranden. Op sommige verdachten rust tevens de verdenking dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan daarmee verband houdende delicten. De verdachten hebben allen ontkend betrokken te zijn geweest bij de autobranden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat de verdachte van het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zoals verwoord in zijn pleitnota – betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte op geen enkele manier aan de autobrand kan worden gelinkt. Zo kunnen het [account] en de naam [verdachte] niet tot de verdachte worden herleid. Daar komt bij dat de camerabeelden afkomstig van de Jumbo en de camerabeelden gericht op de Laakbrug geen uitsluitsel kunnen geven.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het onderzoek aan de smartphone dat plaatsvond op 31 mei 2016 naar aanleiding van de aanhouding van de verdachte voor baldadigheid, onrechtmatig was. Feitelijk betrof dit een doorzoeking waarvoor geen wettelijke grondslag was, terwijl dit wel een vereiste is wanneer sprake is van meer dan slechts een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, zoals in deze zaak. Om deze reden dienen (de bevindingen omtrent) het [imeinummer 1] en de daaraan gekoppelde telefoonnummers, de daaruit voortvloeiende zendmastgegevens en het proces-verbaal betreffende de valse meldingen van het bewijs te worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bestanddeel medeplegen niet kan worden bewezen, nu niets kan worden vastgesteld over de mate van de onderlinge samenwerking en de rolverdeling tussen de verdachten.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon op het filmpje dat zich bij de stukken bevindt, is. Voor het overige bevinden zich in het dossier geen objectieve bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte in de buurt van de plaats delict is geweest. Mocht de rechtbank ervan uitgaan dat de verdachte op het desbetreffende filmpje te zien is en dat er een openlijke geweldpleging dan wel een vernieling heeft plaatsgevonden, dan kan bovendien niet worden vastgesteld welke bijdrage de verdachte hieraan zou hebben geleverd. De raadsman heeft er voorts in het bijzonder op gewezen dat het filmpje niet kan zien op de aangifte van de Opel Corsa, aangezien op het tijdstip dat dat filmpje werd gemaakt, blijkens de aangifte nog niets aan de hand was.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman naar voren gebracht dat het proces-verbaal van stemherkenning niet kan bijdragen tot het bewijs, nu voor stemherkenning in het algemeen een specifieke deskundigheid is vereist en niet is gebleken dat de verbalisanten hierover beschikken. Bovendien geldt ook hier dat het uit de telefoon verkregen [imeinummer 1] en de daaraan gekoppelde telefoonnummers, de daaruit voortvloeiende zendmastgegevens en het proces-verbaal betreffende de valse meldingen van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat deze gegevens onrechtmatig zijn verkregen. Tot slot heeft de raadsman er op gewezen dat Imeinummers door de gebruikers van mobiele telefoons kunnen worden gewijzigd en dat eerder gebruikte Imeinummers opnieuw kunnen worden uitgegeven. Een Imeinummer is derhalve niet meer dusdanig uniek dat dit slechts aan één specifieke mobiele telefoon toebehoort.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Ten aanzien van feit 2
In de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 2] is een aantal videobestanden aangetroffen.
[verbalisant 1] heeft gerelateerd dat op een van de videobestanden [2] , gedateerd 3 mei 2016 0:45:16 uur [3] , te horen is dat er een hard voorwerp tegen iets wordt aangegooid. Er is een harde doffe klap te horen. Vrijwel direct hierna is te zien dat een jongen voorbij komt rennen. [verbalisant 2] heeft het videobestand eveneens bekeken. Hij zag een persoon bij een personenauto en hoorde twee harde luide klappen. De verbalisant zag een ruit van het voertuig aan de rechterzijde verbreken en de eerder genoemde persoon door het beeld heen wegrennen. [verbalisant 2] heeft deze persoon als volgt omschreven: man, 16-18 jaar oud, zwart trainingsjack met op de linkerborst een rond logo en een rode bies over de mouwen en rond de oksels. [4]
Onderzoek naar de locatie waar het videobestand is opgenomen, heeft uitgewezen dat dit op de kruising Trekweg met de [adres] te Den Haag moet zijn geweest. Er bleek via internet aangifte te zijn gedaan van vernieling van een auto op die kruising [adres] met de [adres] . [5] Uit deze aangifte van [benadeelde 1] volgt dat zijn Opel Corsa met [kenteken] in de nacht van 2 op 3 mei 2016 geparkeerd stond op de [adres] ter hoogte van de [adres] . Op 3 mei 2016 rond 09:30 uur bleek dat er bakstenen door de achterruit en de zijruit achter de bijrijder van de auto waren gegooid. [6]
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het videobestand een (gedeeltelijke) opname betreft van de vernieling van de Opel Corsa in de nacht van 2 op 3 mei 2016.
Het enkele gegeven dat in de aangifte staat dat een buurman zou hebben gezegd dat er om vier uur ’s nachts nog niets aan de hand was, terwijl het filmpje voor die tijd is gemaakt, maakt dit niet anders. De politie heeft de buurman hier verder niet over gehoord zodat meer specifieke informatie ontbreekt. Zo is bijvoorbeeld onbekend welke zijde van de auto de buurman zou hebben waargenomen, hoe goed zijn zicht was en of het juist is dat zijn waarneming om vier uur in de nacht heeft plaatsgevonden.
In de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 2] is tevens een videobestand [7] aangetroffen welke was aangemaakt op 2 mei 2016 om 22:45 uur. Op die video is een persoon te zien die aan tafel zit bij een vestiging van McDonald’s. [8] De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dit is. [9]
[verbalisant 2] heeft na bestudering van het hiervoor genoemde videobestand gerelateerd dat de persoon die op het videobestand, opgenomen in een vestiging van McDonald’s zit – de verdachte dus – voor honderd procent overeenkomt met de persoon die langs rent op het hiervoor genoemde videobestand dat betrekking heeft op de vernieling van de Opel Corsa. Het petje en het trainingsjack komen namelijk op specifieke punten exact overeen. [10]
De officier van justitie heeft de bewegende beelden van het videobestand van de vernieling met de door het beeld rennende jongen ter terechtzitting getoond. De rechtbank heeft – aan de hand van een stilstaand beeld – waargenomen dat de rennende persoon op deze beelden een donkerkleurig trainingsjack met een logo draagt en dat dit trainingsjack dezelfde mouwen lijkt te hebben als de mouwen van het trainingsjack wat de verdachte naar eigen zeggen op het videobestand, opgenomen in een vestiging van de McDonald’s draagt. Verder lijkt deze rennende persoon een (licht) grijze pet op te hebben en draagt de verdachte op voornoemde beelden in de McDonald’s eveneens een lichte pet. [11] Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat deze specifieke uiterlijke kenmerken overeenkomen met de uiterlijke kenmerken van de persoon op de beelden van eerder die nacht in McDonald’s waarover de verdachte zelf heeft verklaard dat hij dit is.
Uit het OVC-gesprek [12] van 21 juni 2016 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komt (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[medeverdachte 3] :
[verdachte] heeft niks.
[medeverdachte 2] :
He?
[medeverdachte 3] :
Bij [verdachte] ze hebben niks.
[medeverdachte 2] :
[verdachte] …. Ooohh, ze hebben wel video, die ruit werd ingeslagen. Ze zien uuuh…. Video ze doen pauze, je ziet [verdachte] met Fransman pet en rode Trui.
[medeverdachte 3] :
Nee, maar bij hem zie je niet dat hij het is.
[medeverdachte 2] :
Ja eh hij kan zeggen, ik ben dat niet. Ze zeggen ook tegen moeder, heeft hij rode kleren. [13]
De rechtbank stelt vast dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hier praten over een aan hen getoond videobestand waar ene ‘ [verdachte] ’ een pet op heeft en rode kleding draagt. Er wordt bovendien benoemd dat er een ruit werd ingeslagen.
Uit het OVC-gesprek van 21 juni 2016 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] komt voorts (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[medeverdachte 1] :
Jullie zijn een keer naar de Mcdonalds gegaan toch? Weet je nog toen we naar de Mcdonald waren gegaan?
[naam 1] :
Ja
[medeverdachte 1] :
…ntv.. toch film (fon). We zijn naar Mcdonald gegaan met die beelden… je ziet daar [verdachte] (fon) met die kleren. [14]
De rechtbank leidt uit dit OVC-gesprek af dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hier spreken over de beelden, opgenomen in een vestiging van McDonald’s waar ene “ [naam 1] ” te zien is “met die kleren”. Nu de verdachte zelf heeft bevestigd dat hij te zien is op de beelden, opgenomen in McDonald’s, in combinatie met de omstandigheid dat in het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] eveneens over kleding wordt gesproken en in dat gesprek de naam [verdachte] wordt genoemd, komt de rechtbank tot de conclusie dat met “ [verdachte] ” de verdachte wordt bedoeld.
Gelet op de inhoud van voornoemde OVC-gesprekken, de waarneming en daarop volgend de herkenning van de verbalisant dat de persoon, zichtbaar op het videobestand betreffende de vernieling van de Opel Corsa dezelfde is als de persoon die eerder die nacht bij de McDonald’s zit, te weten verdachte, alsmede gelet op de eigen waarneming van de rechtbank hieromtrent, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte degene is die te zien is op het videobestand waarop de vernieling van de Opel Corsa in de nacht van 2 op 3 mei 2016 staat.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de nacht van 2 op 3 mei 2016 heeft schuldig gemaakt aan de vernieling van de ruiten van de Opel Corsa van aangever [benadeelde 1] , zoals onder feit 2 subsidiair ten laste is gelegd.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het aan hem onder feit 2 primair ten laste gelegde, nu het bestanddeel “in vereniging” niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 1
Op 6 mei 2016 omstreeks 22:36 uur heeft er op de Laakweg, ter hoogte van [nummer] , te Den Haag een autobrand plaatsgevonden. [15]
[aangeefster] heeft verklaard dat zij haar auto, een Peugeot 307 met [kenteken] , had geparkeerd op de Laakweg te Den Haag. Op 6 mei 2016 werd zij omstreeks 23:03 uur gebeld door een politieagente die vertelde dat haar auto in brand was gestoken. De auto bleek bijna volledig uitgebrand. [16]
Direct naast het rechter voorportier van de auto lag een lifehammer op het trottoir. De bevelvoerder van de brandweer had gezien dat het raam van het rechter voorportier al kapot was op het moment dat hij bij de auto aankwam. [17]
Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat de desbetreffende auto zich op ongeveer 2,08 meter afstand van de stenen achtermuur van het pand [adres] bevond. [18] De rechtbank stelt, gelet op deze geringe afstand, vast dat door de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
[getuige] , de melder van de brand [19] , heeft verklaard dat hij op zijn scooter over een fietsbrug in de richting van de wijk Molenwijk reed. Toen hij in de richting van de [adres] reed, zag hij twee jongens vanuit de richting van Molenwijk rennen op de [adres] . De jongens renden om de hoek van een gebouw heen over de [adres] in de richting van de [adres] . [getuige] heeft verklaard dat de jongens zijn aandacht trokken, omdat hij het verdacht vond dat ze daar aan het rennen waren. Ze namen namelijk geen logische route (ze hadden al eerder kunnen “afslaan” in de richting van de [adres] ) en er is daar verder niets.
[getuige] de hoek om kwam, zag hij op de [adres] een Peugeot personenauto staan. Hij zag in eerste instantie kleine lichtflitsjes – kleine vlammen – in de auto. Toen hij dichterbij kwam, was er inmiddels een kleine brand in de auto ontstaan. Het leek of de rechtervoorstoel in brand stond. Het vuur werd steeds groter. De getuige heeft verklaard dat hij, behalve de twee jongens die hij heeft zien rennen, niemand anders heeft gezien. [20]
Uit de verklaring van [getuige] volgt dat hij, vlak voordat hij lichtflitsen in de auto zag, twee jongens uit de richting van de auto heeft zien rennen. De getuige heeft verder niemand anders in de buurt van de auto gezien. De rechtbank acht het dan ook zeer aannemelijk dat de twee jongens die daar aan het rennen waren de brand hebben gesticht.
Op camerabeelden met daarop zichtbaar de [adres] gedateerd 6 mei 2016 is te zien dat om 22:34 uur twee mannen uit de richting van de [adres] de [adres] op rennen. [21] Op camerabeelden met daarop zichtbaar het straatbeeld bij de Jumbo, gelegen aan de [adres] , is te zien dat op 6 mei 2016 om 22:36 uur twee mannen over de [adres] rennen. [22] De mannen die te zien zijn op de beelden, gericht op de [adres] hebben dezelfde signalementen als de mannen op de beelden met daarop het straatbeeld bij de Jumbo. [23]
Uit eerdergenoemd OVC-gesprek van 21 juni 2016 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] komt (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[medeverdachte 1] :
hey… [verdachte] (fon) ging toch langs rennen bij die camera?
[medeverdachte 4] :
he?
[medeverdachte 1] :
[verdachte] ging toch langs rennen bij die camera?
[medeverdachte 4] :
he?
[medeverdachte 1] :
[verdachte] hij rende bij die camera! jij staat er ook op he.
[medeverdachte 4] :
Ik ook?
[medeverdachte 1] :
Ja, ik zweer bij Allah.
[medeverdachte 4] :
Heb je het gezien.
[medeverdachte 1] :
Ik heb het gezien, ik zweer. Er staat alles op.
[medeverdachte 4] :
Heb je mij gezien of niet?
[medeverdachte 1] :
Hah?
[medeverdachte 4] :
Heb je mij gezien?
[medeverdachte 1] :
Ja.
[medeverdachte 4] :
Mijn hoofd (gezicht)?
[medeverdachte 1] :
Ja, maar je moet niet veel praten he.
[medeverdachte 4] :
Heb je mijn hoofd (gezicht) gezien?
[medeverdachte 1] :
Ja.
[medeverdachte 4] :
Duidelijk?
[medeverdachte 1] :
Hah?
[medeverdachte 4] :
Duidelijk?
[medeverdachte 1] :
Een beetje. [24]
In dit gesprek vertelt [medeverdachte 1] dat “ [verdachte] ” langs de camera rende en dat ook zijn gesprekspartner [medeverdachte 4] er op staat. Zoals hiervoor bij de bespreking van feit 2 reeds is weergegeven, heeft de rechtbank vastgesteld dat met “ [verdachte] ” de verdachte wordt bedoeld.
De rechtbank stelt voorts vast dat de hierboven weergegeven camerabeelden van 6 mei 2016 de enige beelden zijn die zich in het dossier bevinden waarop
twee(rennende) personen te zien zijn. Het kan daarom niet anders dan dat [medeverdachte 1] het heeft over deze camerabeelden. En hoewel op basis van (de kwaliteit van) deze beelden geen specifieke uiterlijke kenmerken kunnen worden waargenomen, is het evident dat [medeverdachte 1] weet wie op deze beelden te zien (zouden moeten) zijn, namelijk [medeverdachte 4] en [verdachte] , te weten de verdachte.
De verdachte heeft geen enkele verklaring willen geven voor deze omstandigheden die duiden op zijn betrokkenheid bij het strafbare feit. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Wel kan de rechtbank, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het ten laste gelegde feit, geen redelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken.
Door het volledig uitblijven van enige aannemelijke verklaring van de kant van de verdachte die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven om aan de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit te twijfelen wordt de rechtbank gesterkt in haar overtuiging van zijn betrokkenheid bij de autobrand.
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een van de brandstichters is geweest.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 3
Onrechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank overweegt dat de telefoon van de verdachte, nadat deze op 31 mei 2016 in beslag is genomen naar aanleiding van de aanhouding van de verdachte voor baldadigheid, op 13 juni 2016, nadat de verdachte was aangehouden in het onderzoek Leipzig, (opnieuw) in beslag is genomen en, na een daartoe afgegeven machtiging, is onderzocht. De rechtbank zal daarom wegens gebrek aan belang niet ingaan op het door de raadsman gevoerde verweer dat de inbeslagname en doorzoeking van de telefoon op 31 mei 2016 onrechtmatig was.
Bewijsoverweging
Op 8 mei 2016 [25] , 15 mei 2016 [26] , 21 mei 2016 [27] en 1 juni 2016 [28] zijn er meldingen gedaan bij het noodnummer 112 dat er een auto in brand zou staan. De ter plaatse gekomen brandweer en politie troffen telkens geen brand aan. De meldingen bleken vals.
De verdachte heeft op 9 juni 2016 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een Samsung telefoon had. [29] Op 13 juni 2016 heeft de broer van de verdachte tegenover een verbalisant verklaard dat de telefoon van de verdachte bij zijn ouders lag. Er is vervolgens een Samsung Galaxy S5 mini bij de ouders opgehaald. [30] Deze telefoon bevatte geen simkaart en was voorzien van [imeinummer 2] . [31] De rechtbank stelt – gelet op het voorgaande – vast dat de Samsung telefoon met [imeinummer 2] aan de verdachte toebehoorde.
Dat, zoals de raadsman heeft betoogd, Imeinummers niet uniek voor een telefoon zijn doordat ze overdraagbaar zijn en kunnen worden hergebruikt, doet hier niet aan af, nu een Imeinummer slechts aan één telefoon tegelijk kan zijn gekoppeld, en in onderhavig geval op dat moment aan de Samsung telefoon van de verdachte.
Op 13 juni 2016 is vervolgens een vordering ingediend tot verstrekking van de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte die op 13 juni 2016 in de woning van de verdachte in beslag is genomen. [32]
Uit onderzoek naar de historische gegevens is naar voren gekomen dat de telefoon van de verdachte met [imeinummer 2] op 8 mei 2016 was voorzien van een simkaart met telefoonnummer [06-nummer] . [33] Op 8 mei 2016 is de valse melding gedaan met dat telefoonnummer. [34] Op 21 mei 2016 is de valse melding gedaan met telefoonnummer [06-nummer] . [35] Op die datum heeft in de telefoon van de verdachte een simkaart met dat telefoonnummer gezeten. [36] In de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 5] staat dit betreffende telefoonnummer voorts in de contactenlijst onder de naam [naam 1] . [37] Op 1 juni 2016 is de melding gedaan met een telefoon met [imeinummer 2] , zijnde de telefoon van de verdachte. [38]
De rechtbank stelt derhalve vast dat op 8 mei 2016, 21 mei 2016 en 1 juni 2016 de valse meldingen zijn gedaan met de telefoon van de verdachte. De verdachte heeft hierover geen uitleg willen geven. Nu het dossier ook overigens geen aanwijzingen bevat dat iemand anders gebruik zou hebben gemaakt van de telefoon van de verdachte, gaat de rechtbank er van uit dat de verdachte degene is geweest die de valse meldingen op 8 mei 2016, 21 mei 2016 en 1 juni 2016 heeft gedaan.
Op 15 mei 2016 werd de valse melding gedaan met een telefoon met een ander Imeinummer, namelijk [imeinummer 2] . [39] Een verbalisant heeft de meldingen van 15 mei, 21 mei en 1 juni 2016 beluisterd en vergeleken en heeft uit hetgeen hij hoorde geconcludeerd dat de melder van deze drie meldingen een en dezelfde persoon was. [40] De verbalisanten die de verdachte hebben verhoord, hebben tevens geconcludeerd dat de stem van de verdachte erg leek op de stem die te horen was op de geluidsfragmenten van 15 mei, 21 mei en 1 juni. [41] Ook hierover heeft de verdachte geen inzicht willen verschaffen. De rechtbank leidt hieruit dan ook af, dat de verdachte – weliswaar met een ander telefoontoestel – degene is geweest die ook de valse melding op 15 mei 2016 heeft gepleegd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat – anders dan de raadsman heeft betoogd – in het recht geen steun te vinden is voor de opvatting dat alleen een deskundige een stem op een geluidsfragment kan herkennen, zodat niet gesteld kan worden dat een stemherkenning op een niet-wetenschappelijk erkende wijze niet betrouwbaar is en reeds daarom niet gebezigd kan worden als bewijsmiddel. De rechtbank heeft bij het gebruik van het resultaat van de stemherkenning de vereiste behoedzaamheid betracht en heeft de stemherkenning beoordeeld in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, alle in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 8 mei 2016, 15 mei 2016, 21 mei 2016 en 1 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse melding aan alarmnummer 112.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 6 mei 2016 in de Molenwijk te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een auto (te weten de Peugeot 307 met [kenteken] die geparkeerd stond op de [adres] ter hoogte van [nummer] ) een ruit van voornoemde auto in te slaan en een brandend voorwerp naar binnen te gooien, althans vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2.
hij in de periode van 2 mei 2016 tot en met 3 mei 2016 in Molenwijk te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van de Opel Corsa met [kenteken] toebehorende aan [benadeelde 1] heeft vernield door een baksteen door de achterruit en de zijruit achter de bijrijder van voornoemde auto te gooien/slaan;
3.
hij in de periode van 8 mei 2016 tot en met 1 juni 2016 te ’s-Gravenhage meermalen (te weten op 8 mei 2016 en 15 mei 2016 en 21 mei 2016 en 1 juni 2016) opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke diensten, namelijk van het telefoonnummer 112.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en het volgen van een individuele Equip behandeling. De officier van justitie heeft voorts gevorderd – gelet op haar strafeis en nu de persoonlijke omstandigheden van de verdachte minder zwaar wegen dan het belang van strafvordering – de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van een of meer feiten komen – een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie de duur van de reeds door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis niet te laten overstijgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van strafbare feiten.
Hij heeft zich in de nacht van 2 op 3 mei 2016 schuldig gemaakt aan vernieling van een auto door twee ruiten daarvan in te gooien. De verdachte heeft met het plegen van dit feit getoond geen enkel respect te hebben voor het eigendom van een ander. Bovendien lijkt de vernieling van de auto de opmaat te zijn geweest tot het in brand steken van meerdere auto’s in de wijk. Uit het dossier volgt immers dat in de periode na deze vernieling een reeks autobranden heeft plaatsgevonden in de wijk Molenwijk waarvoor de verdachte en zijn vriendengroep in verschillende samenstellingen verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Zo heeft de verdachte zich vervolgens op 6 mei 2016 samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een brandstichting in een auto. De rechtbank rekent de verdachte deze autobrand zeer zwaar aan. Vanwege de ernstige en onvoorspelbare gevolgen die met brand gepaard kunnen gaan, wordt brandstichting niet voor niets gekwalificeerd als een ernstig delict. Daarbij neemt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking dat dit – zoals hierboven reeds overwogen – niet een op zichzelf staande brandstichting betrof, maar dat deze onderdeel was van een reeks autobranden die de wijk Molenwijk teisterde. De veelheid aan brandstichtingen heeft een grote impact gehad op de bewoners van de getroffen wijk (en directe omgeving) en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel opgeroepen. Daar komt bij dat de verdachte in de betreffende periode op meerdere data een valse melding heeft gedaan van een autobrand bij alarmnummer 112. Deze valse meldingen zorgden voor extra onrust in de wijk, doordat de brandweer en de politie met optische en geluidsignalen de wijk in kwam rijden.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de strafmaat dat de verdachte geen enkele spijt over zijn daden heeft getoond of verantwoordelijkheid daarvoor heeft willen nemen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens in het nadeel van de verdachte meegewogen dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2017 in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van misdrijven. Uit deze veroordeling en de in het kader daarvan aan de verdachte geboden hulp heeft de verdachte kennelijk geen lering getrokken. Bovendien liep de verdachte in een proeftijd van een voorwaardelijk aan hem opgelegde werkstraf en ook dat heeft hem er niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 juni 2017. De rapporteur heeft geadviseerd aan de verdachte een leerstraf in de vorm van Tools4You op te leggen. Ter terechtzitting is namens de Raad en de jeugdreclassering het advies aangepast en gesteld dat de verdachte baat zou hebben bij een individuele Equip training bij het Palmhuis.
Gelet op de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte heeft gerecidiveerd, is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke jeugddetentie van forse duur een passende reactie vormt. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte opleggen om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en in het bijzonder om begeleiding van de verdachte door de reclassering mogelijk maken en zo de kans op herhaling te verkleinen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en het verplicht volgen van een individuele Equip training bij het Palmhuis of een soortgelijke instelling worden verbonden. Gelet op de duur van de door deze rechtbank op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie en de aanmerkelijk kortere tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal de verdachte nog een aanzienlijke periode jeugddetentie moeten ondergaan. De officier van justitie heeft gevorderd bij uitspraak het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, opdat de verdachte meteen een aanvang kan maken met het ondergaan van het resterende deel van de op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank ziet echter, nu de voorlopige hechtenis reeds eerder was geschorst, onvoldoende reden om nu bij vonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, alvorens deze strafzaak onherroepelijk is geworden.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in deze rechtbank d.d. 17 september 2015 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging – gelet op zijn standpunt dat de verdachte van alle aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken – af te wijzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is op 17 september 2015 bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in deze rechtbank veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet zou schuldig maken aan enig strafbaar feit. Niettemin heeft de verdachte voor het einde van de proeftijd de bewezenverklaarde feiten gepleegd. In lijn met hetgeen hierboven is overwogen, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf gelasten.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77ee, 77gg, 142, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het bij dagvaarding
onder 2 primairten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte de hem bij dagvaarding
onder 1 primair, 2 subsidiair en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is, gebruik maken van een alarmnummer voor publieke diensten, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentievoor de duur van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
30 (dertig) DAGEN,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op twee jaren
onder de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en
onder de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende een door jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een individuele Equip training, aangeboden door het Palmhuis of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een
werkstrafvoor de duur van
80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in deze rechtbank d.d. 17 september 2015 in de zaak met parketnummer 09/777165-14.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2016125516 / DH3R016053, Leipzig onderzoek (doorgenummerd p. 1 t/m 1281, alsmede het Methodiekendossier met het nummer 2016125516 / DH3R016053, Leipzig onderzoek (doorgenummerd p. 1 t/m 410).
2.Genaamd: IMG_2671.mp4.
3.Dit is de werkelijke tijd. Zie in dit verband het proces-verbaal van bevindingen op p. 850: De inbeslaggenomen mobiele telefoons zijn uitgelezen met de forensische software UFED. Deze software genereert de datum en tijd waarop de filmpjes of foto’s zijn gemaakt of ontvangen (weergegeven onder “Created”). In de software wordt een verschillend UTC-nummer gebruikt. UTC betreft de gecoördineerde wereldtijd. UTC-0 betreft de Greenwich Mean Time. In Nederland gebruiken we UTC-1. In de processen-verbaal waar UTC-2 staat, loopt de genoemde tijd één uur voor op de Nederlandse tijd. In het proces-verbaal staat: 3 mei 2016 1:45:16 uur (UTC+2).
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 630.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 611.
6.Een geschrift, te weten een afschrift van aangifte, proces-verbaalnummer PL15A4-2016124441, p. 616-617.
7.Genaamd: IMG_2670.mp4.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 630-632.
9.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte, [verdachte] d.d. 16 juni 2016, p. 768.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 630-632.
11.De eigen waarneming van de rechtbank, zoals gedaan ter terechtzitting van 22 juni 2017.
12.Op 21 juni 2016 is vertrouwelijke communicatie opgenomen tussen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] enerzijds en tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] anderzijds. Deze OVC-gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt (en vertaald) in het dossier, p. 885-940.
13.Het proces-verbaal OVC [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , p. 896.
14.Het proces-verbaal OVC analyse [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] , p. 908.
15.Het proces-verbaal signalementen autobranden 6 en 7 mei 2016, p. 720.
16.Het proces-verbaal aangifte, [naam 2] , d.d. 6 mei 2016, p. 173.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1131.
18.Het proces-verbaal bevindingen gemeen gevaar voor andere goederen, p. 989.
19.Het proces-verbaal signalementen autobranden 6 en 7 mei 2016, p. 720-724.
20.Het proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 5 augustus 2016, p. 1245-1247.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 250.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 242.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 250.
24.Het proces-verbaal OVC analyse [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] , p. 913.
25.Het proces-verbaal van bevindingen uitluisteren valse melding meldkamergesprek 8 mei 2016, p. 1011-1013.
26.Het proces-verbaal van bevindingen uitluisteren valse melding meldkamergesprek 15 mei 2016, p. 1022-1023.
27.Het proces-verbaal van bevindingen uitluisteren valse melding meldkamergesprek 21 mei 2016, p. 1041-1042.
28.Het proces-verbaal van bevindingen uitluisteren valse melding meldkamergesprek 1 juni 2016, p. 1052-1053.
29.De eigen verklaring van de verdachte, zoals gedaan bij de rechter-commissaris, van 9 juni 2016, onder 8.
30.Het proces-verbaal bevindingen gesprek [naam 1] , p. 607.
31.Het proces-verbaal valse meldingen, p. 693.
32.Het proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking verkeersgegevens telefonie, p. 244 (Methodieken).
33.Het proces-verbaal valse meldingen, p. 694.
34.Het proces-verbaal valse meldingen, p. 693.
35.Het proces-verbaal valse meldingen, p. 693.
36.Het proces-verbaal valse meldingen, p. 694.
37.Het proces-verbaal digitaal onderzoek, p. 345.
38.Het proces-verbaal valse meldingen, p. 693.
39.Het proces-verbaal van bevindingen uitluisteren valse melding meldkamergesprek 15 mei 2016, p. 1022.
40.Het proces-verbaal van bevindingen uitluisteren valse melding meldkamergesprek 15 mei 2016, p. 1023.
41.Het proces-verbaal bevindingen over stem [verdachte] en stem valse meldingen, p. 1064.