3.4Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
In de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 2] is een aantal videobestanden aangetroffen.
[verbalisant 1] heeft gerelateerd dat op een van de videobestanden, gedateerd 3 mei 2016 0:45:16 uur, te horen is dat er een hard voorwerp tegen iets wordt aangegooid. Er is een harde doffe klap te horen. Vrijwel direct hierna is te zien dat een jongen voorbij komt rennen. [verbalisant 2] heeft het videobestand eveneens bekeken. Hij zag een persoon bij een personenauto en hoorde twee harde luide klappen. De verbalisant zag een ruit van het voertuig aan de rechterzijde verbreken en de eerder genoemde persoon door het beeld heen wegrennen. [verbalisant 2] heeft deze persoon als volgt omschreven: man, 16-18 jaar oud, zwart trainingsjack met op de linkerborst een rond logo en een rode bies over de mouwen en rond de oksels.
Onderzoek naar de locatie waar het videobestand is opgenomen, heeft uitgewezen dat dit op de kruising Trekweg met de [adres] te Den Haag moet zijn geweest. Er bleek via internet aangifte te zijn gedaan van vernieling van een auto op die kruising [adres] met de [adres] .Uit deze aangifte van [benadeelde 1] volgt dat zijn Opel Corsa met [kenteken] in de nacht van 2 op 3 mei 2016 geparkeerd stond op de [adres] ter hoogte van de [adres] . Op 3 mei 2016 rond 09:30 uur bleek dat er bakstenen door de achterruit en de zijruit achter de bijrijder van de auto waren gegooid.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het videobestand een (gedeeltelijke) opname betreft van de vernieling van de Opel Corsa in de nacht van 2 op 3 mei 2016.
Het enkele gegeven dat in de aangifte staat dat een buurman zou hebben gezegd dat er om vier uur ’s nachts nog niets aan de hand was, terwijl het filmpje voor die tijd is gemaakt, maakt dit niet anders. De politie heeft de buurman hier verder niet over gehoord zodat meer specifieke informatie ontbreekt. Zo is bijvoorbeeld onbekend welke zijde van de auto de buurman zou hebben waargenomen, hoe goed zijn zicht was en of het juist is dat zijn waarneming om vier uur in de nacht heeft plaatsgevonden.
In de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 2] is tevens een videobestandaangetroffen welke was aangemaakt op 2 mei 2016 om 22:45 uur. Op die video is een persoon te zien die aan tafel zit bij een vestiging van McDonald’s.De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dit is.
[verbalisant 2] heeft na bestudering van het hiervoor genoemde videobestand gerelateerd dat de persoon die op het videobestand, opgenomen in een vestiging van McDonald’s zit – de verdachte dus – voor honderd procent overeenkomt met de persoon die langs rent op het hiervoor genoemde videobestand dat betrekking heeft op de vernieling van de Opel Corsa. Het petje en het trainingsjack komen namelijk op specifieke punten exact overeen.
De officier van justitie heeft de bewegende beelden van het videobestand van de vernieling met de door het beeld rennende jongen ter terechtzitting getoond. De rechtbank heeft – aan de hand van een stilstaand beeld – waargenomen dat de rennende persoon op deze beelden een donkerkleurig trainingsjack met een logo draagt en dat dit trainingsjack dezelfde mouwen lijkt te hebben als de mouwen van het trainingsjack wat de verdachte naar eigen zeggen op het videobestand, opgenomen in een vestiging van de McDonald’s draagt. Verder lijkt deze rennende persoon een (licht) grijze pet op te hebben en draagt de verdachte op voornoemde beelden in de McDonald’s eveneens een lichte pet.Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat deze specifieke uiterlijke kenmerken overeenkomen met de uiterlijke kenmerken van de persoon op de beelden van eerder die nacht in McDonald’s waarover de verdachte zelf heeft verklaard dat hij dit is.
Uit het OVC-gesprekvan 21 juni 2016 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komt (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[medeverdachte 3] :
[verdachte] heeft niks.
[medeverdachte 2] :
He?
[medeverdachte 3] :
Bij [verdachte] ze hebben niks.
[medeverdachte 2] :
[verdachte] …. Ooohh, ze hebben wel video, die ruit werd ingeslagen. Ze zien uuuh…. Video ze doen pauze, je ziet [verdachte] met Fransman pet en rode Trui.
[medeverdachte 3] :
Nee, maar bij hem zie je niet dat hij het is.
[medeverdachte 2] :
Ja eh hij kan zeggen, ik ben dat niet. Ze zeggen ook tegen moeder, heeft hij rode kleren.
De rechtbank stelt vast dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hier praten over een aan hen getoond videobestand waar ene ‘ [verdachte] ’ een pet op heeft en rode kleding draagt. Er wordt bovendien benoemd dat er een ruit werd ingeslagen.
Uit het OVC-gesprek van 21 juni 2016 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] komt voorts (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[medeverdachte 1] :
Jullie zijn een keer naar de Mcdonalds gegaan toch? Weet je nog toen we naar de Mcdonald waren gegaan?
[naam 1] :
Ja
[medeverdachte 1] :
…ntv.. toch film (fon). We zijn naar Mcdonald gegaan met die beelden… je ziet daar [verdachte] (fon) met die kleren.
De rechtbank leidt uit dit OVC-gesprek af dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hier spreken over de beelden, opgenomen in een vestiging van McDonald’s waar ene “ [naam 1] ” te zien is “met die kleren”. Nu de verdachte zelf heeft bevestigd dat hij te zien is op de beelden, opgenomen in McDonald’s, in combinatie met de omstandigheid dat in het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] eveneens over kleding wordt gesproken en in dat gesprek de naam [verdachte] wordt genoemd, komt de rechtbank tot de conclusie dat met “ [verdachte] ” de verdachte wordt bedoeld.
Gelet op de inhoud van voornoemde OVC-gesprekken, de waarneming en daarop volgend de herkenning van de verbalisant dat de persoon, zichtbaar op het videobestand betreffende de vernieling van de Opel Corsa dezelfde is als de persoon die eerder die nacht bij de McDonald’s zit, te weten verdachte, alsmede gelet op de eigen waarneming van de rechtbank hieromtrent, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte degene is die te zien is op het videobestand waarop de vernieling van de Opel Corsa in de nacht van 2 op 3 mei 2016 staat.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de nacht van 2 op 3 mei 2016 heeft schuldig gemaakt aan de vernieling van de ruiten van de Opel Corsa van aangever [benadeelde 1] , zoals onder feit 2 subsidiair ten laste is gelegd.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het aan hem onder feit 2 primair ten laste gelegde, nu het bestanddeel “in vereniging” niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Op 6 mei 2016 omstreeks 22:36 uur heeft er op de Laakweg, ter hoogte van [nummer] , te Den Haag een autobrand plaatsgevonden.
[aangeefster] heeft verklaard dat zij haar auto, een Peugeot 307 met [kenteken] , had geparkeerd op de Laakweg te Den Haag. Op 6 mei 2016 werd zij omstreeks 23:03 uur gebeld door een politieagente die vertelde dat haar auto in brand was gestoken. De auto bleek bijna volledig uitgebrand.
Direct naast het rechter voorportier van de auto lag een lifehammer op het trottoir. De bevelvoerder van de brandweer had gezien dat het raam van het rechter voorportier al kapot was op het moment dat hij bij de auto aankwam.
Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat de desbetreffende auto zich op ongeveer 2,08 meter afstand van de stenen achtermuur van het pand [adres] bevond.De rechtbank stelt, gelet op deze geringe afstand, vast dat door de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
[getuige] , de melder van de brand, heeft verklaard dat hij op zijn scooter over een fietsbrug in de richting van de wijk Molenwijk reed. Toen hij in de richting van de [adres] reed, zag hij twee jongens vanuit de richting van Molenwijk rennen op de [adres] . De jongens renden om de hoek van een gebouw heen over de [adres] in de richting van de [adres] . [getuige] heeft verklaard dat de jongens zijn aandacht trokken, omdat hij het verdacht vond dat ze daar aan het rennen waren. Ze namen namelijk geen logische route (ze hadden al eerder kunnen “afslaan” in de richting van de [adres] ) en er is daar verder niets.
[getuige] de hoek om kwam, zag hij op de [adres] een Peugeot personenauto staan. Hij zag in eerste instantie kleine lichtflitsjes – kleine vlammen – in de auto. Toen hij dichterbij kwam, was er inmiddels een kleine brand in de auto ontstaan. Het leek of de rechtervoorstoel in brand stond. Het vuur werd steeds groter. De getuige heeft verklaard dat hij, behalve de twee jongens die hij heeft zien rennen, niemand anders heeft gezien.
Uit de verklaring van [getuige] volgt dat hij, vlak voordat hij lichtflitsen in de auto zag, twee jongens uit de richting van de auto heeft zien rennen. De getuige heeft verder niemand anders in de buurt van de auto gezien. De rechtbank acht het dan ook zeer aannemelijk dat de twee jongens die daar aan het rennen waren de brand hebben gesticht.
Op camerabeelden met daarop zichtbaar de [adres] gedateerd 6 mei 2016 is te zien dat om 22:34 uur twee mannen uit de richting van de [adres] de [adres] op rennen.Op camerabeelden met daarop zichtbaar het straatbeeld bij de Jumbo, gelegen aan de [adres] , is te zien dat op 6 mei 2016 om 22:36 uur twee mannen over de [adres] rennen.De mannen die te zien zijn op de beelden, gericht op de [adres] hebben dezelfde signalementen als de mannen op de beelden met daarop het straatbeeld bij de Jumbo.
Uit eerdergenoemd OVC-gesprek van 21 juni 2016 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] komt (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[medeverdachte 1] :
hey… [verdachte] (fon) ging toch langs rennen bij die camera?
[medeverdachte 4] :
he?
[medeverdachte 1] :
[verdachte] ging toch langs rennen bij die camera?
[medeverdachte 4] :
he?
[medeverdachte 1] :
[verdachte] hij rende bij die camera! jij staat er ook op he.
[medeverdachte 4] :
Ik ook?
[medeverdachte 1] :
Ja, ik zweer bij Allah.
[medeverdachte 4] :
Heb je het gezien.
[medeverdachte 1] :
Ik heb het gezien, ik zweer. Er staat alles op.
[medeverdachte 4] :
Heb je mij gezien of niet?
[medeverdachte 1] :
Hah?
[medeverdachte 4] :
Heb je mij gezien?
[medeverdachte 1] :
Ja.
[medeverdachte 4] :
Mijn hoofd (gezicht)?
[medeverdachte 1] :
Ja, maar je moet niet veel praten he.
[medeverdachte 4] :
Heb je mijn hoofd (gezicht) gezien?
[medeverdachte 1] :
Ja.
[medeverdachte 4] :
Duidelijk?
[medeverdachte 1] :
Hah?
[medeverdachte 4] :
Duidelijk?
[medeverdachte 1] :
Een beetje.
In dit gesprek vertelt [medeverdachte 1] dat “ [verdachte] ” langs de camera rende en dat ook zijn gesprekspartner [medeverdachte 4] er op staat. Zoals hiervoor bij de bespreking van feit 2 reeds is weergegeven, heeft de rechtbank vastgesteld dat met “ [verdachte] ” de verdachte wordt bedoeld.
De rechtbank stelt voorts vast dat de hierboven weergegeven camerabeelden van 6 mei 2016 de enige beelden zijn die zich in het dossier bevinden waarop
twee(rennende) personen te zien zijn. Het kan daarom niet anders dan dat [medeverdachte 1] het heeft over deze camerabeelden. En hoewel op basis van (de kwaliteit van) deze beelden geen specifieke uiterlijke kenmerken kunnen worden waargenomen, is het evident dat [medeverdachte 1] weet wie op deze beelden te zien (zouden moeten) zijn, namelijk [medeverdachte 4] en [verdachte] , te weten de verdachte.
De verdachte heeft geen enkele verklaring willen geven voor deze omstandigheden die duiden op zijn betrokkenheid bij het strafbare feit. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Wel kan de rechtbank, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het ten laste gelegde feit, geen redelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken.
Door het volledig uitblijven van enige aannemelijke verklaring van de kant van de verdachte die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven om aan de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit te twijfelen wordt de rechtbank gesterkt in haar overtuiging van zijn betrokkenheid bij de autobrand.
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een van de brandstichters is geweest.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Onrechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank overweegt dat de telefoon van de verdachte, nadat deze op 31 mei 2016 in beslag is genomen naar aanleiding van de aanhouding van de verdachte voor baldadigheid, op 13 juni 2016, nadat de verdachte was aangehouden in het onderzoek Leipzig, (opnieuw) in beslag is genomen en, na een daartoe afgegeven machtiging, is onderzocht. De rechtbank zal daarom wegens gebrek aan belang niet ingaan op het door de raadsman gevoerde verweer dat de inbeslagname en doorzoeking van de telefoon op 31 mei 2016 onrechtmatig was.
Bewijsoverweging
Op 8 mei 2016, 15 mei 2016, 21 mei 2016en 1 juni 2016zijn er meldingen gedaan bij het noodnummer 112 dat er een auto in brand zou staan. De ter plaatse gekomen brandweer en politie troffen telkens geen brand aan. De meldingen bleken vals.
De verdachte heeft op 9 juni 2016 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een Samsung telefoon had.Op 13 juni 2016 heeft de broer van de verdachte tegenover een verbalisant verklaard dat de telefoon van de verdachte bij zijn ouders lag. Er is vervolgens een Samsung Galaxy S5 mini bij de ouders opgehaald.Deze telefoon bevatte geen simkaart en was voorzien van [imeinummer 2] .De rechtbank stelt – gelet op het voorgaande – vast dat de Samsung telefoon met [imeinummer 2] aan de verdachte toebehoorde.
Dat, zoals de raadsman heeft betoogd, Imeinummers niet uniek voor een telefoon zijn doordat ze overdraagbaar zijn en kunnen worden hergebruikt, doet hier niet aan af, nu een Imeinummer slechts aan één telefoon tegelijk kan zijn gekoppeld, en in onderhavig geval op dat moment aan de Samsung telefoon van de verdachte.
Op 13 juni 2016 is vervolgens een vordering ingediend tot verstrekking van de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte die op 13 juni 2016 in de woning van de verdachte in beslag is genomen.
Uit onderzoek naar de historische gegevens is naar voren gekomen dat de telefoon van de verdachte met [imeinummer 2] op 8 mei 2016 was voorzien van een simkaart met telefoonnummer [06-nummer] .Op 8 mei 2016 is de valse melding gedaan met dat telefoonnummer.Op 21 mei 2016 is de valse melding gedaan met telefoonnummer [06-nummer] .Op die datum heeft in de telefoon van de verdachte een simkaart met dat telefoonnummer gezeten.In de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 5] staat dit betreffende telefoonnummer voorts in de contactenlijst onder de naam [naam 1] .Op 1 juni 2016 is de melding gedaan met een telefoon met [imeinummer 2] , zijnde de telefoon van de verdachte.
De rechtbank stelt derhalve vast dat op 8 mei 2016, 21 mei 2016 en 1 juni 2016 de valse meldingen zijn gedaan met de telefoon van de verdachte. De verdachte heeft hierover geen uitleg willen geven. Nu het dossier ook overigens geen aanwijzingen bevat dat iemand anders gebruik zou hebben gemaakt van de telefoon van de verdachte, gaat de rechtbank er van uit dat de verdachte degene is geweest die de valse meldingen op 8 mei 2016, 21 mei 2016 en 1 juni 2016 heeft gedaan.
Op 15 mei 2016 werd de valse melding gedaan met een telefoon met een ander Imeinummer, namelijk [imeinummer 2] .Een verbalisant heeft de meldingen van 15 mei, 21 mei en 1 juni 2016 beluisterd en vergeleken en heeft uit hetgeen hij hoorde geconcludeerd dat de melder van deze drie meldingen een en dezelfde persoon was.De verbalisanten die de verdachte hebben verhoord, hebben tevens geconcludeerd dat de stem van de verdachte erg leek op de stem die te horen was op de geluidsfragmenten van 15 mei, 21 mei en 1 juni.Ook hierover heeft de verdachte geen inzicht willen verschaffen. De rechtbank leidt hieruit dan ook af, dat de verdachte – weliswaar met een ander telefoontoestel – degene is geweest die ook de valse melding op 15 mei 2016 heeft gepleegd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat – anders dan de raadsman heeft betoogd – in het recht geen steun te vinden is voor de opvatting dat alleen een deskundige een stem op een geluidsfragment kan herkennen, zodat niet gesteld kan worden dat een stemherkenning op een niet-wetenschappelijk erkende wijze niet betrouwbaar is en reeds daarom niet gebezigd kan worden als bewijsmiddel. De rechtbank heeft bij het gebruik van het resultaat van de stemherkenning de vereiste behoedzaamheid betracht en heeft de stemherkenning beoordeeld in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, alle in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 8 mei 2016, 15 mei 2016, 21 mei 2016 en 1 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse melding aan alarmnummer 112.