ECLI:NL:RBDHA:2017:7764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
09.730225-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zeven verdachten voor autobranden en gerelateerde feiten in de wijk Molenwijk te 's-Gravenhage

Op 14 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag zeven verdachten veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een reeks autobranden in de wijk Molenwijk, die plaatsvonden in mei en juni 2016. Deze autobranden veroorzaakten aanzienlijke maatschappelijke onrust. De politie kwam de verdachten op het spoor via meldingen van buurtbewoners en jongerenwerkers. De rechtbank concludeerde dat de verdachten, die deel uitmaakten van een vriendengroep, gezamenlijk het doel hadden om autobranden te plegen. De verdachten kregen straffen opgelegd in de vorm van jeugddetentie, leerstraffen en werkstraffen, waarbij de jeugddetentie varieerde van 50 tot 150 dagen, afhankelijk van het aantal bewezen feiten. Daarnaast werd aan enkele verdachten begeleiding door de Jeugdreclassering opgelegd en het verplicht volgen van een behandeling.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 7 mei 2016 in de Molenwijk opzettelijk brand heeft proberen te stichten in een auto, waarbij gemeen gevaar voor andere goederen bestond. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, DNA-onderzoek en de omstandigheden van de zaak. De verdachte had een brandende sigarettenpeuk in de auto gegooid, wat leidde tot de conclusie dat hij samen met een ander de ruit van de auto had ingeslagen en een brandversnellende vloeistof had gebruikt. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot brandstichting en legde een jeugddetentie van 75 dagen op, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/730225-16
Datum uitspraak: 14 juli 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te Den Haag,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 september 2016, 21 juni 2017 en 30 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. A. Boumanjal,
advocaat te Utrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 7 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk brand te stichten in een auto (te weten de Skoda Fabia met [kenteken] die geparkeerd stond op de [adres] ter hoogte [nummer] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was (te weten een of meer op de openbare weg, de [adres] , geparkeerde auto's en/of aldaar (een) aanwezige lantaarnpa(a)l(en) en/of andere (on)roerende goederen), hebbende verdachte en zijn mededader(s) met dat opzet (met een voorwerp) een ruit van voornoemde auto ingeslagen en/of een brandversnellende/brandbare vloeistof naar binnen gegooid/gespoten en/of (vervolgens) een brandende sigaret naar binnen gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 7 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de [adres] ter hoogte van [nummer] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (te weten de Skoda Fabia met [kenteken] ), welk geweld bestond uit het inslaan van een ruit van die auto en/of het naar binnen gooien/spuiten van een brandversnellende/brandbare vloeistof en/of het naar binnen gooien van een brandende sigaret;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de periode van 4 mei 2016 tot en met 3 juni 2016 heeft er in (en net buiten) de wijk Molenwijk in Den Haag een groot aantal autobranden plaatsgevonden. Uit onderzoek bleek dat de autobranden zeer waarschijnlijk waren aangestoken, hetgeen heeft geleid tot veel media-aandacht en maatschappelijke onrust onder de wijkbewoners. Er is veel inzet gevraagd van meerdere buurtinterventieteams, jongerenwerkers, de gemeente en politie.
Op 18 mei 2016 meldde een anonieme getuige bij de politie dat [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] , achter de autobranden zat. Op een bijeenkomst die op 23 mei 2016 die werd gehouden naar aanleiding van de onrust die was ontstaan door de autobranden verklaarde een aantal jeugdmedewerkers en buurtvaders dat zij hadden gehoord dat [medeverdachte 1] en zijn vriendengroep verantwoordelijk zouden zijn voor de autobranden. [medeverdachte 1] zou bovendien over de autobranden hebben opgeschept op social media, te weten Instagram.
[medeverdachte 1] en een aantal anderen zijn vervolgens op 6 juni 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. De verdachte is eerst op 20 juni 2016 aangehouden. Hij heeft toen vrijwillig DNA afgestaan en is vervolgens op 21 juni 2016 in vrijheid gesteld. Op 15 juli 2016 is de verdachte opnieuw aangehouden en in verzekering gesteld.
De verdachten wordt onder meer verweten dat zij zich – in verschillende samenstellingen – hebben schuldig gemaakt aan het plegen van een of meer (pogingen tot) autobranden. Op sommige verdachten rust tevens de verdenking dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan daarmee verband houdende delicten. De verdachten hebben allen ontkend betrokken te zijn geweest bij de autobranden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daarbij uitgebreid stilgestaan bij de waardering van het bewijs en in het bijzonder gewezen op de omstandigheid dat een sigarettenpeuk verplaatsbaar is en daarom niet kan worden uitgesloten dat deze op een andere manier dan door toedoen van de verdachte in de desbetreffende auto terecht is gekomen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat in de auto geen brand versnellende middelen zijn gedetecteerd, hetgeen de vraag oproept of het enkel gooien van een sigarettenpeuk in een auto de aanmerkelijke kans met zich brengt dat ten gevolge van deze handeling brand in die auto ontstaat. Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. [1]
Op 7 mei 2016 kwam bij de politie een melding binnen van [getuige 1] dat omstreeks 23:40 uur in de [adres] te Den Haag ter hoogte van [nummer] een harde klap en glasgerinkel te horen was. Ter plaatse werd een personenauto, merk Skoda Fabia met [kenteken] , met ingeslagen raam aan de passagierszijde aangetroffen. De ter plaatse gekomen verbalisanten roken dat een sterke spiritus lucht uit de auto kwam. Op de stoel aan de passagierszijde lag een brandende sigarettenpeuk. De sigarettenpeuk is veiliggesteld en in beslag genomen. Voor en achter de auto stonden geparkeerde auto’s. [verbalisant] heeft in het proces-verbaal van bevindingen over de locatie van de auto opgemerkt, dat mocht deze auto in brand zijn gegaan, deze zodanig dicht tegen de gevels van huizen aan stond, dat sprake was van gevaar voor de huizen en voertuigen in de buurt. [2]
[getuige 1] voornoemd heeft verklaard dat hij op het balkon zat toen hij het geluid van brekend glas hoorde. Hij keek toen vrijwel direct naar beneden in de richting van het geluid en zag op dat moment twee personen wegrennen vanaf die plek. De getuige heeft verder verklaard dat hij op dat moment niemand anders in de buurt heeft gezien. Hij zag vanaf het balkon dat er glas bij een auto lag. [3]
Uit onderzoek is gebleken dat het op de sigarettenpeuk aangetroffen celmateriaal een enkelvoudig DNA-profiel betreft, dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. De matchkans van het DNA-profiel dat is aangetroffen op de sigarettenpeuk is kleiner dan één op één miljard. [4]
Uit een OVC-gesprek [5] van 21 juni 2016 tussen de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komt (onder meer) het volgende naar voren:
(…)
[medeverdachte 3] :
Je weet van die sigaret.
[medeverdachte 2] :
Wie?
[medeverdachte 3] :
Die sigaret.
[medeverdachte 2] :
Wie?
[medeverdachte 3] :
Die in die auto was gegooid, [naam] (fon.) gaat gepakt worden, ze hebben toch D.N.A. bij iedereen gedaan.
[medeverdachte 2] :
Ja…..
[medeverdachte 3] :
Ja, dat was toch die sigaret toch die ze hebben gevonden.
[medeverdachte 2] :
Oooooooohhhhhhwwww…. daarom. Ja. [6]
De rechtbank stelt voorop dat in het hele onderzoek naar de autobranden slechts één sigarettenpeuk (in een auto) is aangetroffen waarop vervolgens DNA vergelijkend onderzoek is verricht. De rechtbank stelt daarom vast dat het voornoemde gesprek tussen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrekking heeft op het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
De rechtbank stelt tevens vast dat uit het gesprek kan worden afgeleid dat deze medeverdachten bespreken dat degene die de sigaret in de auto heeft gegooid, gepakt gaat worden, omdat de sigaret is gevonden en bij iedereen DNA is afgenomen.
Op basis van de omstandigheid dat een enkelvoudig DNA-profiel van de verdachte in de bemonstering van het celmateriaal op de in de auto gevonden sigarettenpeuk is verkregen, concludeert de rechtbank dat de persoon over wie de medeverdachten spreken (en die zij “ [naam] ” noemen) de verdachte betreft. Het feit dat de sigarettenpeuk met daarop het DNA van de verdachte in de auto is gevonden, roept vervolgens om een verklaring van de verdachte. De verklaring dat de peuk mogelijk op een andere manier dan door toedoen van de verdachte in de auto is terechtgekomen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde, alleen al omdat het op de peuk aangetroffen DNA een enkelvoudig profiel – dus van één persoon afkomstig – is. Nu het dossier ook overigens geen aanwijzingen bevat die in een andere richting wijzen, gaat de rechtbank er van uit dat het de verdachte is geweest die de brandende peuk in de auto heeft gegooid. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat de getuige vrijwel direct na het horen van de klap twee personen zag wegrennen en dat hij niemand anders in de buurt zag en dat de sigaret nog brandde toen de politie ter plaatse kwam.
Wat betreft het verweer van de raadsman dat het maar de vraag is of het enkel in een auto werpen van een brandende sigarettenpeuk de aanmerkelijke kans met zich brengt dat ten gevolge van deze handeling brand in die auto ontstaat, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat zowel uit een mutatierapport van de politie als uit een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen volgt dat de ter plaatse gekomen verbalisanten een sterke spiritus lucht in de auto roken. De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze verklaringen van de verbalisanten. Dat bij het sporenonderzoek geen brand versnellende middelen in de auto zijn gedetecteerd, maakt dit niet anders, nu het gaat om vluchtige stoffen en het onderzoek hiernaar eerst twee dagen later plaatsvond. Nu ook uit de overige stukken in het dossier geen feiten of omstandigheden blijken die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisanten, biedt deze derhalve voldoende grondslag voor de vaststelling dat spiritus in de auto is gegooid of gespoten. Reeds hierom slaagt het verweer van de raadsman dan ook niet.
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte samen met een onbekend gebleven ander de ruit van de auto heeft ingeslagen, spiritus in de auto heeft gegooid/gespoten en een brandende sigarettenpeuk in de auto heeft gegooid. De verdachte heeft door dit handelen, gelet op de aard van het middel, te weten spiritus, zijnde een licht ontvlambare stof, het opzet gehad op het stichten van brand. Uit het feit dat voor en achter de auto geparkeerde auto’s stonden, leidt de rechtbank bovendien af dat, indien een brand was ontstaan, gemeen gevaar voor andere goederen te duchten was.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting in een auto.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 7 mei 2016 in de Molenwijk te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand te stichten in een auto (te weten de Skoda Fabia met [kenteken] die geparkeerd stond op de [adres] ter hoogte van [nummer] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, hebbende verdachte en zijn mededader met dat opzet een ruit van voornoemde auto ingeslagen en een brandversnellende/brandbare vloeistof naar binnen gegooid/gespoten en een brandende sigaret naar binnen gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 60 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 19 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en begeleiding bij de jeugdreclassering en het verplicht volgen van onderwijs. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een leerstraf, te weten Tools4You, voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – te volstaan met oplegging van jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich op 7 mei 2016 samen met een mededader schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting in een auto. De rechtbank rekent de verdachte zijn handelen zeer zwaar aan. Vanwege de ernstige en onvoorspelbare gevolgen die met brand gepaard kunnen gaan, wordt brandstichting niet voor niets gekwalificeerd als een ernstig delict. Daarbij neemt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking dat dit niet een op zichzelf staande poging tot brandstichting betrof, maar dat deze onderdeel was van een reeks geslaagde autobranden die gedurende een korte periode in de wijk Molenwijk in Den Haag plaatsvond. Uit het dossier volgt immers dat de verdachte en zijn vriendengroep kennelijk tot gezamenlijk doel hadden om autobranden te plegen en dat zij in verschillende samenstellingen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de diverse autobranden dan wel poging daartoe die de wijk hebben geteisterd. De veelheid aan (poging) brandstichtingen heeft een grote impact gehad op de bewoners van de getroffen wijk (en directe omgeving) en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel opgeroepen.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de strafmaat dat de verdachte geen enkel teken heeft gegeven spijt van zijn handelen te hebben of verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden reeds eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor het plegen van overtredingen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 16 juni 2017. De Raad heeft geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met hieraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en het verplicht volgen van onderwijs. Voorts wordt geadviseerd een leerstraf op te leggen, te weten de gedragsinterventie Tools4You.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur een passende reactie vormt. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en in het bijzonder om begeleiding van de verdachte door de reclassering mogelijk te maken en zo de kans op herhaling te verkleinen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en het verplicht volgen van onderwijs worden verbonden. De rechtbank zal tevens de door de Raad voorgestelde leerstraf in de vorm van Tools4You aan de verdachte opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het hem bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentievoor de duur van
75 (vijfenzeventig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
34 (vierendertig) DAGEN,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op twee jaren onder
de algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder
de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd onderwijs volgt;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten
Tools4You, voor de tijd van
20 (twintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
10 (tien) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Peters, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2016125516 / DH3R016053, Leipzig onderzoek (doorgenummerd p. 1 t/m 1281, alsmede het Methodiekendossier met het nummer 2016125516 / DH3R016053, Leipzig onderzoek (doorgenummerd p. 1 t/m 410).
2.Het proces-verbaal signalementen autobranden 6 en 7 mei 2016, met als bijlage een mutatierapport d.d. 8 mei 2016, p. 720 en 726; het proces-verbaal van bevindingen, p. 1132.
3.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , d.d. 13 augustus 2016, p. 1260.
4.Een geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een verdachte, d.d. 14 juli 2017, met bijlage p. 1205 t/m 1207.
5.Op 21 juni 2016 is vertrouwelijke communicatie opgenomen tussen de [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Dit OVC-gesprek is woordelijk uitgewerkt (en vertaald) in het dossier.
6.Het proces-verbaal OVC [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , p. 901.