ECLI:NL:RBDHA:2017:7727
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling van asielverzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder op 2 november 2015 in Duitsland een asielaanvraag ingediend, die daar was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland op 8 mei 2017 heeft ingestemd met de terugname van eiser, en dat er geen indicaties zijn dat eiser het Dublingebied heeft verlaten.
Eiser voerde aan dat hij in Duitsland gediscrimineerd werd en zich daar niet veilig voelde, en dat zijn asielaanvraag daar nog niet inhoudelijk was beoordeeld. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland die zouden leiden tot een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de overdracht van eiser naar Duitsland niet van onevenredige hardheid getuigde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures, evenals de noodzaak voor asielzoekers om hun claims te onderbouwen met feitelijke gegevens.