ECLI:NL:RBDHA:2017:7724
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een Algerijnse eiser. De eiser had op 5 april 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder in deze zaak, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit artikel stelt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 2 september 2016 een asielverzoek in Duitsland had ingediend, dat was afgewezen omdat hij niet was verschenen voor zijn gehoor. De rechtbank oordeelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, aangezien zijn visum voor Malta meer dan zes maanden was verlopen op het moment van zijn aanvraag in Duitsland. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de omstandigheden die hij aanvoerde niet als bijzonder genoeg werden beschouwd om te concluderen dat de overdracht naar Duitsland onevenredige hardheid zou opleveren.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending of publicatie in het digitale dossier.