ECLI:NL:RBDHA:2017:7716
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Myanmarese nationaliteit, had op 13 april 2017 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van het besluit van 19 juni 2017, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 29 juni 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat Duitsland niet verantwoordelijk was voor zijn asielverzoek. Hij betoogde dat de resultaten van een EU-VIS onderzoek onvoldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een geldig visum. Eiser stelde dat een visumsticker vereist was voor de beoordeling van de geldigheid van het visum, en dat het ontbreken daarvan niet voor zijn risico mocht komen. De staatssecretaris heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd en de rechtbank heeft de zaak in overweging genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 8 maart 2017 een Schengenvisum had verkregen van de Duitse vertegenwoordiging in Yangon, dat geldig was van 12 april 2017 tot 19 april 2017. Aangezien de asielaanvraag op 13 april 2017 werd ingediend, was er sprake van een geldig visum op dat moment. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op juiste gronden eiser bij Duitsland had geclaimd op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.