ECLI:NL:RBDHA:2017:7595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
AWB_16/24620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen op basis van middelenvereiste en rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf had gehad in Nederland voorafgaand aan zijn aanvraag. Daarnaast voldeed eiser niet aan het middelenvereiste, wat inhoudt dat hij niet voldoende inkomen had om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.

Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij sinds 1991 in Nederland woont en dat hij jarenlang bij verschillende bedrijven in loondienst heeft gewerkt. Hij stelde dat hij zelfstandig en duurzaam over inkomen beschikte. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank merkte op dat eiser van 2004 tot en met maart 2014 uitkeringen uit algemene middelen had ontvangen, wat betekende dat hij niet voldeed aan de flextoets zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag van eiser terecht had afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste. Bovendien zag de rechtbank geen aanleiding om verder in te gaan op de vraag of eiser rechten kon ontlenen aan besluit nr. 1/80 van de Associatieraad, aangezien de afwijzing al gerechtvaardigd was op basis van de middelenvereiste. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/24620

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1966] , van Turkse nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigden: mr. J.E.J. ten Berg en L. Verhaagh).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder onder meer de aanvraag van eiser tot het verlenen van een “EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen” afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een “EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen” ongegrond verklaard. Met de uitspraak van 6 oktober 2015 heeft deze rechtbank en zittingsplaats dit besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser (AWB 15/3054).
Bij besluit van 29 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij rechten kan ontlenen aan het Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (besluit nr. 1/80). Eiser heeft gesteld sinds 1991 in Nederland te wonen, jarenlang bij verschillende bedrijven in loondienst te hebben gewerkt en zelfstandig en duurzaam over inkomen te hebben beschikt, maar eiser heeft met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft gehad direct voorafgaand aan de aanvraag. Verweerder heeft verder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet aan het middelenvereiste is voldaan. Volgens verweerder blijkt uit Suwinet dat eiser sinds 1 mei 2014 geen inkomsten meer heeft ontvangen en eiser ook geen inkomensvervangende uitkeringen heeft ontvangen. Eiser heeft daarnaast vanaf 2004 tot en met maart 2014 uitkeringen uit algemene middelen ontvangen, zodat de flextoets, neergelegd in artikel 3.75, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, niet slaagt. Van inkomsten uit de door eiser gestelde werkzaamheden in Duitsland of Engeland is evenmin gebleken. Eiser komt zodoende ook om die reden niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking, aldus verweerder.
2. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, met name omdat verweerder onvoldoende is ingegaan op wat in bezwaar is aangevoerd. Eiser heeft sinds 1991 onafgebroken in Nederland gewoond. Uit het overgelegde uittreksel uit de Basisregistratie personen van 10 april 2014 blijkt volgens eiser dat hij bestendig verblijf heeft gehad en hij voldoet aan de voorwaarde van vijf jaar ononderbroken verblijf voorafgaand aan de aanvraag. Eiser voert verder aan dat uit de uitdraai van Suwinet van 22 oktober 2007 blijkt dat hij in de jaren 1998, 1999, 2004, 2005 en 2006 bij verschillende bedrijven heeft gewerkt. Tot slot voert eiser aan dat verweerder niet is ingegaan op zijn stelling dat hij, gelet op zijn arbeidsverleden, een beroep kan doen op besluit nr. 1/80. Verweerder heeft zich er niet van vergewist of eiser ten tijde van het bestreden besluit als werknemer in de zin van artikel 13 van besluit nr. 1/80 kan worden aangemerkt. Volgens eiser is dat het geval omdat hij de Turkse nationaliteit heeft en hij ten tijde van de aanvraag rechtmatig verblijf had. Evident is dat zijn dienstbetrekkingen en inkomen uit arbeid in Nederland, Duitsland en Engeland van belang zijn, aldus eiser.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser het standpunt van verweerder dat niet aan het middelenvereiste is voldaan en eiser van 2004 tot en met maart 2014 uitkeringen uit algemene middelen heeft ontvangen, niet gemotiveerd heeft betwist. Voor zover eiser hier in zijn beroepschrift, bijvoorbeeld met zijn stelling dat hij gedurende zijn verblijf in Nederland steeds heeft gewerkt en zelfstandig en duurzaam over een inkomen heeft beschikt, heeft willen opkomen, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Eiser heeft ook zijn stelling dat hij inkomsten heeft gegenereerd uit arbeid in Duitsland en Engeland niet onderbouwd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser reeds vanwege het niet voldoen aan het middelenvereiste heeft mogen afwijzen.
4. De rechtbank overweegt voorts dat het in de vorige procedure, die heeft geleid tot de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 oktober 2015, vooral ging om de vraag of eiser onder besluit nr. 1/80 valt en of hij hier zodoende rechten aan kan ontlenen. Eiser is hier in zijn beroepsgronden op ingegaan. Nu verweerder, zoals hiervoor is overwogen, de aanvraag van eiser reeds heeft mogen afwijzen omdat niet voldaan is aan het middelenvereiste, ziet de rechtbank geen aanleiding hier nader op in te gaan. Hetgeen eiser hierover heeft aangevoerd kan dan ook onbesproken blijven.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzitter, en mr. V.E. van der Does en mr. M. den Heijer, leden, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.