ECLI:NL:RBDHA:2017:7272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde F.R. Eggink, had bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de parkeercontroleur op 13 juli 2016 had geconstateerd dat de auto van eiser geparkeerd stond op een parkeerplaats waar betaald parkeren gold, zonder dat er een geldig parkeerkaartje of vergunning aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is gehoord voordat de beslissing op bezwaar werd genomen, maar oordeelde dat er onder de gegeven omstandigheden geen sprake was van schending van de hoorplicht. Eiser had verzocht om telefonisch te worden gehoord, maar was niet bereikbaar. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had aangenomen dat eiser geen behoefte meer had aan een hoorzitting.

Eiser voerde aan dat hij niet geparkeerd had, maar dat hij bezig was met laden en lossen. Hij betwistte ook dat zijn auto ter hoogte van het perceelnummer 255 geparkeerd stond, en stelde dat betaald parkeren pas vanaf 18.00 uur gold. De rechtbank oordeelde echter dat de constateringen van de parkeercontroleur geloofwaardig waren en dat eiser geen bewijs had geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. T.A. de Hek, in aanwezigheid van griffier mr. B. van Eeuwijk, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/492

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: F.R. Eggink),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 17 januari 2017 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. L.S. Veenstra.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Namens verweerder heeft de dienstdoende parkeercontroleur op 13 juli 2016 omstreeks 16:46 uur geconstateerd dat de auto van eiser, met kenteken [kenteken] , (de auto) geparkeerd stond op een parkeerplaats aan [adres] te Den Haag, ter hoogte van perceel 255. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van deze gemeente aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren. Op het moment van de constatering was er in de auto geen geldig parkeerkaartje dan wel een geldige parkeervergunning aanwezig. Naar aanleiding daarvan is aan eiser een naheffingsaanslag opgelegd van € 61,70, bestaande uit € 1,70 aan parkeerbelasting en € 60 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen bovengenoemde naheffingsaanslag en daarbij verzocht te worden gehoord alvorens uitspraak op bezwaar wordt gedaan.
3. In geschil is of verweerder terecht heeft afgezien van het horen van eiser. Daarnaast is de naheffingsaanslag in geschil.
Horen
4. Eiser heeft verzocht te worden gehoord. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiser in beginsel ten onrechte niet is gehoord, maar daarbij de volgende toelichting gegeven. Eiser is bij brief van 16 oktober 2016 uitgenodigd voor een hoorzitting. Eiser was op die datum echter verhinderd en heeft verzocht om telefonisch te worden gehoord. Verweerder heeft daarop de vraag gesteld wanneer eiser bereikt kon worden. Hierop heeft eiser bij mail geantwoord dat hij veel afwezig is, maar dat verweerder het ten alle tijden kan proberen of anders per mail een afspraak kan plannen. Verweerder heeft twee maal telefonisch contact opgenomen met eiser, zonder hem te kunnen bereiken. Bij brief van 2 januari 2017, door verweerder ontvangen op 4 januari 2017, heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft daarop op 17 januari 2017 uitspraak op bezwaar gedaan, zonder eiser te horen.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van schending van de hoorplicht. Nu eiser middels de ingebrekestelling van 2 januari 2017 verweerder heeft aangemaand binnen 14 dagen uitspraak op bezwaar te doen, mocht verweerder ervan uitgaan dat eiser geen behoefte meer had aan een hoorzitting (zie Gerechtshof Den Haag 25 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1186).
Naheffingsaanslag
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet geparkeerd heeft, maar dat sprake was van laden en lossen. Verder voert hij aan dat zijn auto niet stond ter hoogte van perceelnummer 255, maar in de zone van [adres] waar betaald parkeren pas geldt vanaf 18.00 uur tot 24:00 uur. Hiertoe overlegt hij een foto van een verkeersbord achter welk bord hij met zijn auto zou hebben gestaan. Gelet op het tijdstip was hij aldus in het geheel geen parkeerbelasting verschuldigd.
6. De rechtbank acht het, gelet op de onder 1 genoemde constateringen van de parkeercontroleur, onwaarschijnlijk dat eiser in de zone heeft geparkeerd waar betaald parkeren geldt vanaf 18.00 uur tot 24.00 uur. De blote stelling van eiser dat hij voor de zekerheid in die zone ook parkeerbelasting heeft betaald, werpt geen ander licht op de zaak, te meer daar eiser daarvan geen bewijs heeft bijgebracht. Met zijn niet nader onderbouwde stelling dat sprake zou zijn van laden en lossen maakt eiser, nu hij niet ter zitting is verschenen en zijn stelling niet nader heeft kunnen toelichten, evenmin aannemelijk dat hij niet ter hoogte van perceelnummer 255 zou hebben geparkeerd. Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 vermelde constatering van verweerder juist is en de naheffingsaanslag derhalve terecht is opgelegd.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.