In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Roma-eiser uit Servië tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1962, heeft in zijn aanvraag gesteld dat hij in Servië is bedreigd en mishandeld door zowel de politie als door andere Serviërs. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Servië als veilig land van herkomst wordt aangemerkt en de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig werden geacht.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser op 27 juni 2017 is gehoord. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van vervolging en mishandeling. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Servië specifieke risico's loopt. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over zijn medische klachten en de noodzaak voor uitstel van vertrek verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze beslissing mogelijk binnen een week na verzending.