ECLI:NL:RBDHA:2017:7216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
AWB 16/21087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een huwelijk in het kader van gezinshereniging en de motivering van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel van gezinshereniging, maar deze aanvraag was door de minister afgewezen. De rechtbank constateerde dat de minister in zijn besluit niet had betwist dat eiseres en haar referent in januari 2013 traditioneel met elkaar waren gehuwd. Echter, de minister had in zijn verweerschrift niet duidelijk gemaakt of dit huwelijk rechtsgeldig was, wat cruciaal was voor de beoordeling van de aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat de minister het bestreden besluit niet deugdelijk had gemotiveerd, aangezien de rechtsgeldigheid van het huwelijk invloed heeft op de toepassing van de relevante wetgeving inzake gezinshereniging. Eiseres had betoogd dat de toetsing van de minister in strijd was met Europese richtlijnen, die gunstiger voorwaarden voor vluchtelingen beogen. De rechtbank stelde vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn het geconstateerde gebrek had hersteld, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit.

De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen uit de tussenuitspraak en deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 990,-, en moest het betaalde griffierecht van € 168,- worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/21087
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 mei 2017 in de zaak tussen
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. drs. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis” afgewezen.
Bij besluit van 16 augustus 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 29 december 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De gemachtigde van verweerder is met bericht niet verschenen ter zitting.
Op 14 februari 2017 heeft de rechtbank tussenuitspraak gedaan. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om de gebreken in het besluit op bezwaar te herstellen. Bij brief van 21 februari 2017 heeft verweerder medegedeeld dat hij van deze gelegenheid gebruik wil maken. Verweerder heeft evenwel niet binnen de gestelde termijn de gebreken hersteld.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 14 februari 2017, waarin een oordeel is gegeven over het bestreden besluit en waarbij een gebrek is vastgesteld. Verweerder is daarop in de gelegenheid gesteld het gebrek binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen.
2. De rechtbank stelt vast dat de termijn om het gebrek te herstellen, als bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ongebruikt is verstreken. Nu verweerder evenmin binnen de door de rechtbank geboden termijn schriftelijk en gemotiveerd heeft verzocht om verlenging van deze termijn, moet worden vastgesteld dat verweerder het gebrek niet heeft hersteld. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen op grond van de overwegingen zoals vermeld in de tussenuitspraak.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu niet vast staat dat verweerder het geconstateerde gebrek in een nieuw te nemen besluit niet alsnog kan herstellen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak van 14 februari 2017.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-, wegingsfactor 1).
5. Het verzoek van eiseres van 24 april 2017 om verweerder te veroordelen in de kosten van de deskundigenrapporten conform artikel 1, aanhef en onder b, juncto artikel 2, eerste lid onder b, Bpb, wordt door de rechtbank niet bij de beoordeling van het beroep betrokken. Het onderzoek dat aan het einde van de zitting van 4 januari 2017 is gesloten, is enkel heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Het alsnog bij de beoordeling betrekken van het verzoek van eiseres zou in strijd zijn met de bij de tussenuitspraak vastgestelde procesorde waarbij eiseres enkel in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen in het geval verweerder zou pogen het gebrek te herstellen.
6. Verweerder zal op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, Awb, ook het betaalde griffierecht van € 168,- moeten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak van 14 februari 2017 en in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-;
- draagt verweerder op aan eiseres het betaalde griffierecht van € 168,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Peeters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.