4.2.1Uit de motivering in het bestreden besluit en het verweerschrift begrijpt de rechtbank dat verweerder niet betwist dat eiseres en referent in januari 2013 Eritrea traditioneel (kerkelijk) met elkaar zijn gehuwd. In reactie op de gronden van het beroep en de deskundigenrapporten van de heer Abraha en de heer Ghebremichael heeft verweerder in het verweerschrift in het midden gelaten of het huwelijk rechtsgeldig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit al daarom niet deugdelijk gemotiveerd. Immers, de vraag of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk is van invloed op de vraag of op de aanvraag van eiseres het bepaalde in artikel 29, tweede lid, sub a dan wel b, Vw van toepassing is. Sub a betreft de echtgenoot of het minderjarige kind van de vreemdeling die in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel, sub b de tot het gezin van die vreemdeling behorende partner of het meerderjarige kind. Weliswaar toetst verweerder op grond van zijn in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde beleid ook bij de toepassing van artikel 29, eerste lid, sub a, Vw of tussen de gehuwden sprake is van een feitelijke gezinsband, maar door eiseres is gemotiveerd gesteld dat die toets in strijd is met het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, juncto artikel 4 lid 1, onderdeel a van de Richtlijn, waarin is neergelegd dat de lidstaten het verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging mogen afwijzen wanneer de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven meer onderhoudt met het gezinslid. Ook heeft eiseres in dit verband gewezen op punt 8 van de preambule van de Richtlijn waarin staat dat voor vluchtelingen gunstiger voorwaarden worden geschapen voor uitoefening van hun recht op gezinsleven. Volgens eiseres is tussen haar en referent wel sprake van werkelijk gezinsleven als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn. Verweerder is hierop in het verweerschrift enkel ingegaan door te verwijzen naar pagina 2 van de door eiseres in beroep overgelegde brief van mevrouw Corrado van het directoraat-generaal migratie en binnenlandse zaken van de Europese Commissie, waarin mevrouw Corrado schrijft dat de Commissie op dit moment niet kan concluderen dat het Nederlandse beleid om de feitelijke gezinsband te verifiëren in strijd is met de Richtlijn. De vraag is echter of de wijze waarop verweerder in de onderhavige zaak heeft getoetst of sprake is van een feitelijke gezinsband niet toch in strijd is met het bepaalde in artikel van 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn, omdat verweerder - blijkens de bewoordingen in het primaire besluit en het bestreden besluit - het aannemen van een feitelijke gezinsband afhankelijk heeft gesteld van de vraag of eiseres en referent een duurzame en exclusieve (partnerschaps-)relatie hebben, waarbij samenwoning één van de (belangrijkere) factoren is die getoetst worden. Door eiseres is hierover terecht aangevoerd dat uit paragraaf C2/4.1 Vc niet blijkt van deze criteria en dat die criteria wel gelden voor reguliere gezinshereniging, maar dat daarvan in casu geen sprake is.
5. Al gelet op het bovenstaande kleeft er aan het bestreden besluit een (motiverings-) gebrek. De rechtbank zal verweerder op grond van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid stellen het onder 4.2.1 vastgestelde gebrek te herstellen. Dat gebrek leidt er ook toe dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar, zodat verweerder niet op die grond daarvan af had kunnen zien om eiseres en referent in de gelegenheid te stellen op het bezwaar te worden gehoord. Dat betekent dat verweerder ook dit gebrek dient te herstellen.
Verweerder dient, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, zo spoedig mogelijk - en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak - kenbaar te maken of van de gelegenheid tot herstel gebruik zal worden gemaakt. In het geval verweerder ertoe mocht besluiten de geconstateerde gebreken te herstellen, dan bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb dat verweerder binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak tot herstel zal moeten zijn overgegaan. Indien verweerder tot herstel overgaat dient verweerder bij dat herstel tenminste duidelijk te maken of hij, gelet ook op de door eiseres overgelegde deskundigenrapporten, van mening is of tussen eiseres en referent sprake is van een rechtsgeldig huwelijk en of de aanvraag van eiseres getoetst moet worden aan het bepaalde in artikel 29, eerste lid, onderdeel a dan wel b, Vw. Indien dat onderdeel a is, dan dient verweerder nader te motiveren dat de extra toets dat naast een geldig huwelijk ook een feitelijke gezinsband is vereist in de zin van langdurig samenwonen niet in strijd is met de vereisten voor gezinshereniging die in de Richtlijn zijn vermeld en waarop door eiseres een beroep is gedaan. Indien het onderdeel b is, dan dient verweerder nog nader te reageren op al hetgeen hierover door eiseres in beroep is aangevoerd en zoals in deze uitspraak is samengevat onder rechtsoverweging 4.
6. Op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb kan eiseres binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk haar zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
7. Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
8. Indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken voor het herstellen van het gebrek, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van verweerder einduitspraak doen.
9. Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiseres.
10. Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.