ECLI:NL:RBDHA:2017:7197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
C-09-500491-HA ZA 15-1319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen en vorderingen tot verbod op beschuldigingen tussen moeder en dochter

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiseres [A] een vordering ingesteld tegen haar dochter [B]. [A] vordert dat [B] wordt verboden om tegen derden, inclusief familieleden, beschuldigingen te uiten dat zij en haar broers tijdens hun kindertijd door hun ouders fysiek en geestelijk zijn mishandeld. Tevens vordert [B] in reconventie dat [A] wordt verboden om kwaad te spreken over haar en haar gezin, en dat [A] contact met haar en haar gezinsleden moet vermijden. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail uiteengezet, waarbij het verloop van de procedure en de relevante correspondentie tussen partijen zijn besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] onvoldoende heeft onderbouwd dat [B] onrechtmatige uitlatingen heeft gedaan. Evenzo heeft [B] niet kunnen aantonen dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen, waarbij is geoordeeld dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van beide partijen. De kosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/500491 / HA ZA 15-1319
Vonnis van 1 februari 2017
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E. Meijer te Voorburg,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.H.R. Bruggeman te Lisse.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 maart 2015, zoals hersteld bij exploot van 10 april 2015;
  • de conclusie van eis in het incident tot voeging, tevens conclusie van antwoord in
  • de antwoordakte in het incident tot voeging, tevens conclusie van repliek in conventie en
  • het vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 4 november 2015 (rolnummer
4057211/CV. EXP. 152313), waarbij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt is
verwezen naar de rechtbank Den Haag, Team handel;
- het vonnis in het incident van 13 januari 2016, waarbij de vordering tot voeging is
afgewezen;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de ambsthalve beschikking van 22 augustus 2016 waarbij de comparitie van partijen is
bepaald;
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie, met productie;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 15 december 2016.
1.2.
Het proces-verbaal is met toestemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na toezending eventuele opmerkingen kenbaar te maken. [B] heeft bij formulier van 4 januari 2017 een reactie ingediend. De rechtbank zal het proces-verbaal lezen met inachtneming van de reactie van [B] .
1.3
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] is de moeder van [B] . Voorts heeft [A] twee zoons, [zoon 1] en [zoon 2] . Alle kinderen zijn meerderjarig.
2.2
[A] is lid van de gemeenteraad van [woonplaats 1] .
2.3
Zowel [B] als haar broer [zoon 1] (hierna: [zoon 1] ) hebben schriftelijk het contact met [A] en haar echtgenoot (hun vader) verbroken, [B] bij brief van 11 oktober 2012 en [zoon 1] bij brief van 4 november 2012.
2.4
Bij e-mailbericht van 28 mei 2013 heeft de echtgenoot van [A] [zoon 1] verzocht om een gesprek.
2.5
In december 2012 heeft [A] een mediator, de heer [de mediator] , ingeschakeld in een poging het contact met [B] en [zoon 1] te herstellen. De mediator heeft [B] en [zoon 1] bij brief van 29 december 2013 benaderd. [B] en [zoon 1] hebben schriftelijk laten weten geen prijs te stellen op mediation.
2.6
[B] en [zoon 1] zijn onder behandeling geweest van mevrouw drs. [Gz-psycholoog] , Gz-psycholoog (hierna: [Gz-psycholoog] ). [B] is thans onder behandeling van mevrouw drs. [klinisch psycholoog/psychotherapeut] , klinisch psycholoog-psychotherapeut (hierna: [klinisch psycholoog/psychotherapeut] ). [klinisch psycholoog/psychotherapeut] heeft bij brief van 14 april 2015 – voor zover relevant – aan [B] bericht dat zij het voor het herstel en functioneren van [B] bevorderlijk acht dat er geen contact is tussen [B] en haar ouders en dat er vanuit haar ouders geen contact wordt gezocht met [B] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A] vordert– samengevat – [B] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te verbieden jegens derden, haar eigen familie ingezonderd, direct dan wel door tussenkomst van derden via woord, beeld of geschrift beschuldigingen te uiten en/of verhalen te verspreiden dat:
zij en/of haar broers tijdens hun kindertijd door haar en/of hun ouders fysiek en/of geestelijk zouden zijn mishandeld en/of verwaarloosd;
haar moeder en/of haar vader aan een geestelijke stoornis en/of een psychiatrische ziekte zouden lijden,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor elke keer dat zij dit verbod overtreedt.
3.2.
[A] legt aan haar vordering ten grondslag dat [B] jegens haar onrechtmatig handelt door het doen van onrechtmatige uitlatingen, inhoudende valse beschuldigingen jegens derden dat [B] en haar broers in hun jeugd door hun ouders fysiek en geestelijk zijn mishandeld en verwaarloosd. Door deze uitlatingen is [A] in haar eer en goede naam aangetast. Zij ondervindt hiervan schade zowel in haar privé-leven als in haar hoedanigheid van gemeenteraadslid en als lid van het […] .
3.3
[B] voert verweer. Zij betwist dat zij de tegengeworpen uitlatingen heeft gedaan. Zij stelt zich op het standpunt dat de vordering onvoldoende is gesubstantieerd en reeds daarom dient te worden afgewezen.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5
[B] vordert samengevat – na vermeerdering van eis:
1. [A] te verbieden jegens derden, familieleden inbegrepen, direct dan wel door tussenkomst van derden via woord, beeld of geschrift beschuldigingen te uiten en/of verhalen te verspreiden:
dat [B] dan wel haar gezinsleden een geestelijke stoornis hebben of aan een psychiatrische ziekte lijden;
die [B] en haar gezinsleden in een negatief daglicht stellen;
2. [A] te verbieden op enigerlei wijze contact, schriftelijke dan wel mondeling, via welk medium dan ook, te zoeken met [B] en haar gezinsleden;
3. te bepalen dat bij overtreding van één van de onder 1 en 2 genoemde verboden [A] een dwangsom verbeurt van € 500,-- per overtreding per dag met een maximum van € 100.000,--;
4. [A] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.001,82 inzake door [B] gederfde en te derven inkomsten, de reeds over 2014 betaalde en nog over 2015 en 2016 te betalen eigen bijdragen voor psychologische hulp en medicatie, en het eigen risico,
te vermeerderen met rente en kosten.
3.6
[B] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [A] onrechtmatig jegens haar handelt door tegenover derden, waaronder de politie, artsen en de schoonouders van [B] en van [zoon 1] , kwaad te spreken over [B] , onder meer door opzettelijk de onjuiste uitlating te doen dat [B] en [zoon 1] lijden aan autisme. Daarnaast heeft [A] ten onrechte aangifte bij de politie gedaan dat [B] haar kinderen zou mishandelen. [B] is hierdoor in haar eer en goede naam aangetast.
Aan het verzochte contactverbod legt [B] ten grondslag dat [A] in weerwil van de schriftelijke opzegging van het contact door [B] contact zoekt, hetgeen jegens [B] onrechtmatig is.
Aan haar schadevordering legt [B] ten grondslag dat zij ten gevolge van de aan [A] tegengeworpen gedragingen niet meer kon functioneren in haar werk en dat zij dientengevolge sinds oktober 2013 in de Ziektewet zit, waardoor haar salaris is teruggebracht naar 70% van haar loon. Daarnaast heeft zij eigen bijdragen ter zake van medische hulp en medicatie moeten betalen en haar eigen risico moeten betalen.
3.7
[A] voert verweer. Zij betwist dat zij de tegengeworpen uitlatingen heeft gedaan. Zij stelt zich het standpunt dat de vordering onder 1. onvoldoende gesubstantieerd is en reeds daarom dient te worden afgewezen. Voorts betwist zij dat de pogingen tot contact die zij heeft gedaan als onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd. Ten slotte heeft zij het causale verband tussen de tegengeworpen gedragingen en de schade betwist.
3.8
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De centrale stelling van [A] is dat [B] onrechtmatig tegenover haar handelt doordat [B] al gedurende meer dan 20 jaar, en ook thans nog, tegenover derden haar ouders valselijk beschuldigt van (lichamelijke en geestelijke) mishandeling en verwaarlozing van haar en haar broers. [A] ondervindt hinder van deze uitlatingen doordat zij de afgelopen 20 jaar en ook thans bij herhaling via derden met deze beschuldigingen is geconfronteerd. Zij ondervindt de gevolgen hiervan in haar privé leven en ook in haar maatschappelijke leven en haar werk. [A] is door deze uitlatingen in haar eer en goede naam aangetast. Zij is gemeenteraadslid en het is maar de vraag of zij wel weer op een verkiesbare plaats zal worden gezet.
[B] heeft betwist dat zij uitlatingen van deze strekking tegenover derden heeft gedaan.
4.2
[A] heeft noch in de stukken, noch ter zitting geconcretiseerd welke uitlatingen [B] wanneer tegen wie zou hebben gedaan. Zij heeft uitsluitend in zeer algemene bewoordingen gesteld dat [B] deze uitlatingen door de jaren heen tegenover niet nader gespecificeerde derden heeft gedaan. Ook is op geen enkele wijze geconcretiseerd door wie en op welke wijze [A] met deze uitlatingen is geconfronteerd, noch welke concrete gevolgen dat voor haar heeft gehad.
[A] heeft ter onderbouwing van haar stellingen nog verwezen naar een brief van het Algemeen Maatschappelijk Werk uit 1997 en de aangifte die [A] in maart 2002 tegen mevrouw [X] heeft gedaan. Deze aangifte betrof een aangifte van smaad en laster vanwege beschuldigingen die mevrouw [X] tegen diverse instanties zou hebben geuit over lichamelijke en geestelijke mishandeling van [B] door haar ouders. Deze beschuldigingen waren volgens [A] afkomstig van [B] . Zowel de brief van het Algemeen Maatschappelijk Werk als de aangifte zijn echter onvoldoende om de stelling van [A] te onderbouwen. Nog daargelaten dat dit voorvallen uit 1997 respectievelijk 2002 betreft, blijkt hieruit niet dat en zo ja welke beschuldigingen door [B] zouden zijn geuit. Ook het “Relaas over de wederwaardigheden van en rond [B] ”, opgesteld door [A] en overgelegd bij de conclusie van repliek in conventie, tevens van antwoord in reconventie, bevat geen concretisering van de stellingen van [A] in die zin dat daaruit blijkt welke uitlatingen [B] wanneer tegen wie heeft gedaan, nog daargelaten dat de juistheid van dit “Relaas” door [B] gemotiveerd is betwist. Ter zitting heeft [A] nog het voorbeeld gegeven van een leraar die bij een begrafenis naar [A] en haar echtgenoot toekwam om hen te condoleren, vervolgens vroeg: “De moeder van [B] ? ”, en na het bevestigende antwoord “Ach” zei en wegliep. Ook dit is onvoldoende om de stellingen van [A] te substantiëren, nu hieruit niet blijkt wat de leraar met deze uitlating heeft bedoeld, noch dat zijn reactie is ingegeven door uitlatingen van [B] .
4.3
[A] heeft ter onderbouwing van haar vordering voorts verwezen naar de brief van [klinisch psycholoog/psychotherapeut] van 29 maart 2016. [klinisch psycholoog/psychotherapeut] vermeldt in deze brief dat [B] lichamelijk en geestelijk werd mishandeld. Het betreft hier een weergave van de anamnese. Deze brief kan echter niet ter onderbouwing van de stellingen van [A] dienen, nu de onderhavige uitlatingen van [B] zijn gedaan in een besloten omgeving tegenover een professionele hulpverlener met geheimhoudingsplicht en die uit dien hoofde als zodanig niet kwalificeren als onrechtmatige uitlatingen tegenover derden.
4.4
In het licht van de betwisting van [B] zijn de stellingen van [A] onvoldoende geconcretiseerd en dient de vordering reeds daarom te worden afgewezen. Aan het aanbod van [A] ter zitting om haar stellingen alsnog te substantiëren gaat de rechtbank voorbij, nu daarvoor in de stukkenwisseling ruimschoots voldoende gelegenheid is geweest. Aan bewijslevering wordt gelet op het voorgaande niet toegekomen.
in reconventie
4.5
[B] heeft aan haar vordering ter zake van de onrechtmatige uitlatingen ten grondslag gelegd dat [A] kwaad spreekt over [B] , dat zij stelselmatig tegenover derden, waaronder de politie, artsen en de schoonouders van [B] en van [zoon 1] , uitspreekt dat [B] en haar familieleden lijden aan autisme, terwijl de diagnose autisme nooit bij haar of bij haar familieleden is gesteld, en dat [A] een onjuiste aangifte tegen [B] wegens kindermishandeling heeft gedaan.
[A] ontkent dat zij ooit tegen de schoonouders van [B] en van [zoon 1] , tegen de politie en tegen andere derden heeft gezegd dat [B] lijdt aan autisme. Voorts ontkent zij dat zij aangifte tegen [B] heeft gedaan.
4.6
[B] heeft noch in de stukken, noch ter zitting geconcretiseerd wanneer [A] de betreffende uitlatingen tegen de politie en de schoonouders van [B] en van [zoon 1] heeft gedaan, noch hoe deze uitlatingen luidden. Ook is op geen enkele wijze geconcretiseerd tegenover welke derden en wanneer [A] verder nog uitlatingen van deze strekking zou hebben gedaan, met uitzondering van de hieronder nader te bespreken artsen.
4.7
[A] heeft naar eigen zeggen met haar huisarts over de brieven van [B] en [zoon 1] , waarbij dezen het contact met hun ouders beëindigden, gesproken. De huisarts heeft volgens [A] naar aanleiding van deze brieven geconcludeerd dat [B] en [zoon 1] aan autisme lijden. Voorts heeft [A] naar eigen zeggen met dr. [neuropsycholoog] , neuropsycholoog (hierna: [neuropsycholoog] ), gesproken over de diagnose van de huisarts. Dit omdat [neuropsycholoog] [zoon 1] in 1988 heeft getest. [neuropsycholoog] zou volgens [A] hebben bevestigd dat [B] en [zoon 1] aan autisme lijden. [B] heeft gesteld dat uit deze eigen stellingen van [A] blijkt dat [A] tegenover derden heeft uitgesproken dat [B] en [zoon 1] aan autisme lijden.
4.8
[B] heeft echter tegelijkertijd betwist dat deze bezoeken hebben plaatsgevonden en dat de huisarts en dr. [neuropsycholoog] de diagnose autisme hebben gesteld. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat de huisarts haar nooit heeft gezien, en dat het gelet op de beroepsregels van huisartsen onwaarschijnlijk is dat deze een diagnose zou stellen over een persoon die zij nooit heeft gezien. Dat zelfde geldt voor dr. [neuropsycholoog] . [B] acht het daarom eveneens onwaarschijnlijk dat deze ten aanzien van zowel [B] als haar broer [zoon 1] de diagnose autisme zou stellen, terwijl hij [zoon 1] voor het laatst in 1988 en [B] nooit heeft gezien.
4.9
Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat [A] tegenover de huisarts en dr. [neuropsycholoog] het standpunt heeft ingenomen dat [B] autistisch is. Maar ook als dit wel zo zou zijn, geldt ook hier, net zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3 heeft overwogen, dat het hier gaat om uitlatingen die gedaan zijn in een besloten omgeving tegenover professionele hulpverleners die aan een geheimhoudingsplicht zijn gebonden en die uit dien hoofde als zodanig niet kwalificeren als onrechtmatige uitlatingen jegens [B] .
4.1
Dat [A] aangifte heeft gedaan tegen [B] wegens kindermishandeling is niet onderbouwd. De overgelegde e-mailberichten van [Gz-psycholoog] en de politie Midden-Holland zijn daartoe onvoldoende, nu daaruit slechts blijkt dat er sprake was van contact van [A] met de politie, maar niet wat de inhoud van dat contact is geweest.
4.11
In het licht van de betwisting van [A] zijn de stellingen van [B] ten aanzien van de onrechtmatige uitlatingen onvoldoende geconcretiseerd en dient de vordering ter zake van de onrechtmatige uitlatingen reeds daarom te worden afgewezen. Aan bewijslevering wordt gelet op het voorgaande niet toegekomen.
4.12
[B] heeft voorts een contactverbod gevorderd. Beoordeeld dient te worden of het zoeken van contact door [A] met [B] van een dusdanige aard is dat dit als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [B] en daarmee als onrechtmatig kwalificeert. Bij de beoordeling dient in acht te worden genomen dat een contactverbod, zoals [B] vordert, een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen en zich ook vrijelijk te uiten. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. De beoordeling dient plaats te vinden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.
4.13
[B] heeft aangevoerd dat [A] in weerwil van de brief van [B] waarbij deze het contact beëindigde daarna nog diverse malen contact heeft gezocht. Zij heeft de volgende contactmomenten genoemd: een poging tot contact via [Gz-psycholoog] in februari 2013, de onjuiste aangifte van kindermishandeling, de komst van de vader van [B] aan de deur bij [B] , het e-mailbericht van de vader van [B] van 28 mei 2013 aan [zoon 1] , de brief van de mediator van 29 december 2013 en de onderhavige procedure.
Ter zitting is nog gebleken dat [A] na de ontvangst van de brief van [B] van 11 oktober 2012 heeft geprobeerd telefonisch contact met [B] op te nemen en toen dit niet lukte de voicemail van [B] heeft ingesproken.
4.14
De rechtbank is van oordeel dat de contactpogingen van [A] zelf, maar ook die van haar echtgenoot, dermate infrequent zijn dat reeds daarom niet gesproken kan worden van een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [B] .
Dat geldt temeer nu, zoals hierboven onder 4.10 is overwogen, de aangifte van [A] tegen [B] niet is komen vast te staan, zodat deze ook hier buiten beschouwing dient te blijven. Ten aanzien van het contact met [Gz-psycholoog] heeft [A] een andere lezing gegeven, inhoudende dat zij door haar huisarts was doorverwezen naar [Gz-psycholoog] en dat dit geen bewuste contactpoging met haar kinderen betrof, noch een poging om via [Gz-psycholoog] informatie over hen te achterhalen. Wat hiervan ook zij, de rechtbank stelt vast dat het gaat om slechts enkele sporadische contactpogingen van [A] en haar echtgenoot in een periode van vier jaar. De vordering van [B] richt zich bovendien uitsluitend tegen [A] . Het bezoek aan de deur betrof echter de echtgenoot van [A] en niet [A] zelf. Ook het
e-mailbericht van 28 augustus 2013 was niet afkomstig van [A] , maar van haar echtgenoot en was bovendien niet gericht aan [B] , maar aan [zoon 1] .
4.15
Daar komt bij dat het gelet op de ouder-kindrelatie op zichzelf legitiem is als een ouder nadat zijn of haar kinderen het contact hebben verbroken, daarover met die kinderen wil spreken en het contact wil pogen te herstellen. Ook valt niet in te zien waarom de poging tot mediation, waarbij [A] heeft getracht via een neutrale derde het contact met haar kinderen te herstellen, onrechtmatig jegens [B] zou zijn. Dat [A] , zoals [B] ter zitting onweersproken heeft gesteld, kaarten en cadeaus voor haar kleinkinderen in de bus bij [B] doet maakt het voorgaande niet anders. Dit kan gelet op de grootouder- kleinkindrelatie niet worden aangemerkt als een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [B] . Niet is gebleken dat dit met een dusdanige frequentie of op een dusdanige wijze gebeurt dat dit wel zou moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [B] en haar gezin. Ook het feit dat [klinisch psycholoog/psychotherapeut] het in het belang van [B] acht dat haar ouders geen contact met haar hebben maakt niet dat de infrequente pogingen van [A] tot het leggen van contact onrechtmatig jegens [B] zijn.
4.16
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van [A] jegens [B] . De vordering tot het opleggen van een contactverbod zal dan ook worden afgewezen.
4.17
Nu alle vorderingen van [B] worden afgewezen behoeven de overige geschilpunten geen bespreking meer.
in conventie en in reconventie
4.18
Nu beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1
wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
5.3
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: