ECLI:NL:RBDHA:2017:7170
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier en inreisverbod in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door een Chinese verzoekster. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die ook een inreisverbod van twee jaar oplegde. De verzoekster had eerder een verblijfsvergunning gekregen, maar deze was met terugwerkende kracht ingetrokken omdat zij onjuiste gegevens had verstrekt. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en heeft hij op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat zij nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank heeft de belangenafweging tussen het belang van de verzoekster en het Nederlands algemeen belang gemaakt en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag en het inreisverbod niet in strijd zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verzoekster heeft in Nederland een bestaan opgebouwd, maar dit gebeurde zonder rechtmatig verblijf, wat voor haar eigen risico komt. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.