Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
bezwaarschrift ex artikel 32, lid 4, van het Wetboek van Strafvorderingin de zaak tegen de verdachte:
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de raadsman van de verdachte, mr. B.M. Beg, op 13 juni 2017 een verzoek ingediend bij de officier van justitie om de processtukken te verstrekken in verband met de aanhouding van zijn cliënt. De raadsman heeft aangegeven dat als de stukken niet voor 14 juni 2017 om 13:30 uur zouden worden ontvangen, dit zou worden beschouwd als een fictieve weigering, waarna hij een bezwaarschrift zou indienen. Op 14 juni 2017 heeft mr. Beg inderdaad een bezwaarschrift ingediend tegen het onthouden van de processtukken, welke op 19 juni 2017 door de rechter-commissaris is ontvangen.
De officier van justitie heeft op 23 juni 2017 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat de processtukken alle relevante documenten omvatten die voor de beslissing van de rechter van belang kunnen zijn. De rechter-commissaris heeft opgemerkt dat de raadsman niet specifiek om bepaalde stukken heeft gevraagd, maar dat hij het volledige procesdossier wenst te ontvangen.
De rechter-commissaris concludeert dat er op dat moment geen sprake is van het onthouden van processtukken, maar dat de officier van justitie bezig is met het zorgvuldig samenstellen van het strafdossier. De rechter-commissaris oordeelt dat de termijn die de raadsman heeft gesteld te kort is en dat het redelijkerwijs niet verwacht kon worden dat de officier van justitie het volledige dossier binnen die termijn zou hebben samengesteld. Daarom verklaart de rechter-commissaris het bezwaar van de raadsman ongegrond en wijst het bezwaarschrift af.