ECLI:NL:RBDHA:2017:711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • T. van Rij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en bijdrage Zvw over inkomen uit zorgverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de inkomstenbelasting en de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van eiser, die in 2013 zowel loon uit dienstbetrekking ontving als zorg verleende aan mevrouw F, waarvoor hij betaald werd uit haar persoonsgebonden budget. Eiser had in zijn aangifte inkomstenbelasting alleen zijn loon opgegeven, terwijl de inspecteur van de Belastingdienst in de aanslag ook het inkomen uit zorgverlening had meegenomen. De rechtbank moest beoordelen of eiser ib/pvv en bijdrage Zvw verschuldigd was over dit inkomen en of hij dit inkomen als bruto of netto had ontvangen.

Eiser stelde dat er loonheffing was ingehouden door F en dat de vergoeding voor de zorgverlening netto aan hem was uitbetaald, wat hij met een contract had geregeld. De rechtbank oordeelde echter dat eiser dit niet aannemelijk had gemaakt, aangezien hij geen jaaropgaaf of contract had overgelegd. Bovendien was niet gebleken dat eiser en F gebruik hadden gemaakt van de ‘opting-in regeling’ en dat F als inhoudingsplichtige voor de loonheffing bekend was. De rechtbank concludeerde dat het inkomen uit zorgverlening kwalificeerde als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en dat eiser hierover ib/pvv en bijdrage Zvw verschuldigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

De rechtbank benadrukte dat als eiser met F een netto tarief had afgesproken, hij met haar moest regelen dat hij deze bedragen terugkreeg. Ook werd het beroep geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente, maar eiser had geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/6774

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 18 juli 2016 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser was in 2013 in dienstbetrekking bij [bedrijf] B.V. (W BV)
Daarnaast heeft hij zorg verleend aan mevrouw [persoon 3] (F), waarvoor hij is betaald uit haar persoonsgebonden budget.
2. Blijkens een tot de gedingstukken behorend renseignement afkomstig van de Sociale
Verzekeringsbank heeft F aan eiser in 2013 de volgende bedragen voor aan haar verleende zorg betaald:
  • periode 01-01-2013 tot en met 30-06-2013 € 14.654 uitbetaald
  • periode 01-07-2013 tot en met 31-12-2013

€ 29.551

3. Eiser heeft over 2013 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.727, bestaande uit zijn loon (€ 23.857) bij W BV verminderd met persoonsgebonden aftrekposten (€ 3.130). Het inkomen uit zorgverlening heeft eiser niet aangegeven.
4. Met dagtekening 28 oktober 2015 heeft verweerder de aanslag ib/pvv 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.278, bestaande uit zijn loon (€ 23.857), het inkomen uit zorgverlening (€ 29.551) en verminderd met de persoonsgebonden aftrekposten (€ 3.130). Daarnaast is bij beschikking € 746 aan belastingrente in rekening gebracht. Op dezelfde datum heeft verweerder de aanslag Zvw 2013 opgelegd naar een bijdrage inkomen van € 26.996 en een beschikking belastingrente van € 9.
5. In geschil is of eiser ib/pvv en bijdrage Zvw verschuldigd is over het inkomen uit zorgverlening. Meer specifiek is in geschil of eiser dit inkomen als bruto of als netto uitbetaling heeft ontvangen.
6. Eiser stelt dat F loonheffing heeft ingehouden en dat zij het totaal van € 29.551 netto aan hem heeft uitbetaald. Volgens eiser heeft hij dit met F in een contract geregeld. Met de enkele stelling dat het zo is gegaan, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft geen jaaropgaaf of contract overgelegd. Ook is niet gebleken dat eiser en F gebruik hebben gemaakt van de ‘opting-in regeling’ als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder f, van de Wet op de loonbelasting 1964. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat F bekend is als inhoudingsplichtige voor de loonheffing.
7. Het inkomen kwalificeert als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van artikel 3.1, tweede lid, onderdeel c, in samenhang met artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en eiser is hierover ib/pvv en bijdrage Zvw verschuldigd. Als eiser met F een netto tarief heeft afgesproken, zal hij met haar moeten regelen dat hij deze bedragen van haar terug krijgt. Het beroep is in zoverre ongegrond.
8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.