ECLI:NL:RBDHA:2017:7016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
NL16.3352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige verklaringen over PKK en verblijf in bergen

Op 27 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak NL16.3352, waarbij de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ongegrond heeft verklaard. Eiser had op 24 mei 2016 een asielaanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 1 november 2016 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn problemen met de PKK niet geloofwaardig waren. Eiser had geen relevante details kunnen verstrekken over zijn verblijf bij de PKK en zijn verklaringen bevatten ongerijmdheden die de geloofwaardigheid van zijn relaas ondermijnden. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak te vrezen had voor vervolging of een behandeling in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank wees erop dat de verklaringen van eiser niet strookten met het uitreisstempel in zijn paspoort en dat de door hem overgelegde verklaring van het dorpshoofd niet objectief verifieerbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.3352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

ProcesverloopBij besluit van 1 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Amad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 24 mei 2016 een asielaanvraag ingediend. Aan de afwijzing van de asielaanvraag van eiser heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende relevante elementen aan het relaas van eiser ten grondslag gelegd.
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met de PKK.
Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De door eiser afgelegde verklaring met betrekking tot de problemen die hij met de PKK zou hebben ondervonden, worden door verweerder niet geloofwaardig bevonden. Naar de mening van verweerder heeft eiser ten aanzien van essentiële onderdelen inzake de gestelde problemen vage, summiere en inconsistente verklaring afgelegd. Bovendien bevat het relaas van eiser ongerijmde wendingen die ernstig afbreuk doen aan de geloofwaardigheid. De door eiser overgelegde verklaring van het dorpshoofd, betreft een kopie. Daarom kan hieraan niet de waarde worden gehecht, die eiser zou willen. Ten slotte is de door eiser gestelde datum van uitreis niet in overeenstemming met de stempel in zijn paspoort. Dit doet verdere afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
2. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde feiten niet geloofwaardig zijn. Gelet op eisers stelling dat hij ruim een jaar bij de PKK heeft verbleven, heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser geen relevante details heeft kunnen verstrekken over de locatie en omgeving waar hij naar toe zou zijn gebracht, de grootte van het kamp en het aantal aanwezige personen, vaag is geweest over de mensen die in het kamp verbleven en geen concrete informatie kan geven over de personen met wie hij dezelfde werkzaamheden zou hebben verricht.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat de verklaringen van eiser ten aanzien van de wijze waarop hij door de PKK zou zijn meegenomen, niet overtuigen. Eiser heeft gesteld bekend te zijn geweest met de handelwijze van de PKK om mensen direct over te brengen naar een andere locatie en ook met de wijze waarop de PKK opereerde. In dit licht beschouwd heeft eiser, zoals door verweerder tegengeworpen, geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat hij met mensen van de PKK zou zijn meegegaan op de wijze zoals door eiser omschreven.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat eisers verklaringen over zijn gestelde ontsnapping ongerijmde wendingen bevatten, die verder afbreuk doen aan het relaas. Verweerder heeft hierbij niet geloofwaardig kunnen achten dat eiser alleen water zou mogen halen voor een groep van 200 tot 300 kampgenoten, waarbij hij niet onder bewaking stond. Mede gelet op zijn verklaring dat de PKK hem niet vertrouwde, is deze gang van zaken zo opmerkelijk dat verweerder hier terecht zijn vraagtekens bij heeft gezet. Eiser heeft geen verklaring voor genoemde ongerijmdheden kunnen geven.
De door eiser overgelegde verklaring van het dorpshoofd heeft verweerder terecht buiten beschouwing gelaten, reeds nu het een kopie betreft. Overigens betreft het een verklaring die het dorpshoofd op eigen verzoek van eiser heeft opgesteld, en is deze hierom niet objectief verifieerbaar.
Ten slotte heeft verweerder in het besluit aan eiser tegengeworpen dat zijn relaas niet strookt met het uitreisstempel dat in eisers paspoort staat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder genoemde omstandigheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. Eisers verklaring dat iemand anders zijn paspoort moet hebben gebruikt in de tussentijd, of dat er een fout is gemaakt met de stempel bij zijn daadwerkelijke uitreis, is niet nader onderbouwd, en overigens ook niet aannemelijk.
Gelet op bovenstaande elementen heeft verweerder het relaas van eiser als ongeloofwaardig kunnen bestempelen. Dat eiser tijdens zijn nader gehoor niet afdoende is doorgevraagd omtrent de relevante punten in zijn relaas, volgt de rechtbank niet. Het nader gehoor is uitgebreid en bestaat voor het overgrote gedeelte uit nadere vraagstelling naar aanleiding van eisers vrije relaas. Dat eiser niet direct bij zijn nader gehoor is geconfronteerd met zijn wisselende verklaringen, doet hieraan niet af, nu eiser in zijn zienswijze alsnog in de gelegenheid is gesteld, om op de door verweerder tegengeworpen tegenstrijdigheden te reageren.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017.

Rechtsmiddel