6.2De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verweerder de op ambtsbelofte opgemaakte Bestuurlijke Rapportage van 7 februari 2017 aan het bestreden besluit ten grondslag mag leggen. Verweerder mag voorts uitgaan van de juistheid van de inhoud van de Bestuurlijke Rapportage tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor het tegendeel. Van dergelijke concrete aanknopingspunten is de voorzieningenrechter niet gebleken. De voorzieningenrechter volgt verzoekers [verzoekster] en [verzoeker 1] niet in het betoog dat [persoon 2] niet in het pand binnen is geweest maar slechts bij de voordeur en daarna is weggelopen. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is voldoende vast komen te staan dat [persoon 2] het bedrijfspand aan de [adres] heeft betreden en met een plastic zak met één kilo henneptoppen het pand heeft verlaten. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit het ter zitting overgelegde op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van verbalisant [persoon 1] van 4 oktober 2016, voor zover hier relevant, het volgende is gerelateerd:
“Toen wij, verbalisanten, langs het genoemde pand reden zagen wij net een manspersoon via de voordeur het pand verlaten. Het viel ons meteen op dat de man een roze grote tas bij zich droeg.”
Ter zitting is verbalisant [persoon 1] als getuige gehoord. Hij heeft onder ede verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij op 4 oktober 2016 met een collega op surveillance was en dat hij de voordeur van het pand aan de [adres] zag open gaan en de verdachte met een roze tas uit het pand zag stappen.
Onbetwist is dat in de roze tas één kilo gedroogde henneptoppen zat. Met hetgeen verbalisant [persoon 1] onder ede heeft verklaard, het proces-verbaal van aanhouding en de Bestuurlijke Rapportage, is voldoende vast komen te staan dat op 4 oktober 2016 in het bedrijfspand één kilogram henneptoppen aanwezig was. De hoeveelheid aangetroffen henneptoppen overschrijdt ruimschoots de hoeveelheid die volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor eigen gebruik wordt aangemerkt, te weten 5 gram softdrugs, zodat de aangetroffen henneptoppen in de roze tas kan worden aangemerkt als handelshoeveelheid. Gelet hierop was verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot sluiting van het bedrijfspand.
7. De voorzieningenrechter volgt [verzoekster] en [verzoeker 1] niet in hun betoog dat het bestreden besluit niet geëffectueerd mag worden omdat huurder [verzoeker 2] niet als belanghebbende is aangemerkt en geen besluit van verweerder heeft ontvangen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het enkele feit dat de huurder in de voorfase niet als belanghebbende is aangemerkt, niet maakt dat verweerders bevoegdheid om het bedrijfspand te sluiten, reeds daardoor komt te vervallen. Voorts wijst de 7voorzieningenrechter op het feit dat [verzoeker 2] reeds op 13 juni 2017, derhalve tijdig, via zijn gemachtigde een bezwaarschrift tegen het besluit tot sluiting over te gaan heeft ingediend. In dit bezwaarschrift stelt [verzoeker 2] dat hij indirect op de hoogte is geraakt van het bestreden besluit. Voorts heeft [verzoeker 2] zelfstandig een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, welk verzoek gelijktijdig met onderhavig verzoek is behandeld. Nu [verzoeker 2] zelfstandig een rechtsmiddel tegen het bestreden besluit heeft ingediend, kan verweerder in de bezwaarfase zijn belangen mede in overweging nemen.
Wat er ook zij van de stelling dat verweerder het besluit niet naar het juiste adres van [verzoeker 1] heeft verzonden, stelt de voorzieningenrechter vast dat [verzoeker 1] tijdig een bezwaar heeft ingediend tegen het bestreden besluit en eveneens heeft verzocht een voorlopig voorziening te treffen. [verzoeker 1] is derhalve tijdig op de hoogte geraakt van het besluit en door een mogelijke verkeerde verzending niet in zijn belangen geschaad.
8. Evenmin is het betoog dat de sluiting van achttien maanden disproportioneel is, een grond om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. Gelet op de wettelijke beslistermijnen gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verweerder binnen zes maanden beslist op de bezwaarschriften. De vraag of de situatie zo ernstig is dat een sluiting van meer dan zes maanden gerechtvaardigd is, kan derhalve in de bezwaarprocedure aan de orde komen.
9. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande voorlopig van oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar stand kan houden. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij afweging van alle betrokken belangen het belang van verweerder om het bestreden besluit onmiddellijk te effecturen, prevaleert boven het belang van verzoekers om het bestreden besluit te schorsen in afwachting van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter wijst derhalve de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.