ECLI:NL:RBDHA:2017:6913
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van verstrekkingen aan asielzoeker door het COA op basis van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een asielzoeker (eiser) en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) (verweerder). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA, waarin de verstrekkingen aan hem op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) per 22 mei 2016 werden beëindigd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt dat zij het bestreden besluit moet beoordelen naar het moment van totstandkoming, dat wil zeggen 15 september 2016. Eiser had ten tijde van dit besluit geen rechtmatig verblijf en viel niet onder de in de Rva beschreven categorieën. De rechtbank stelt vast dat eiser niet onder het bereik van artikel 3, derde lid, van de Rva viel, en dat het COA terecht heeft beoordeeld of er door het beëindigen van de verstrekkingen een acute medische noodsituatie zou ontstaan.
Eiser had de verantwoordelijkheid om aan te tonen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die noodzaak tot opvang en verstrekkingen met zich meebrachten. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het stopzetten van de verstrekkingen zou leiden tot een acute medische noodsituatie. De rechtbank oordeelt dat het COA op goede gronden de verstrekkingen heeft beëindigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.