ECLI:NL:RBDHA:2017:6913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
AWB 16/21474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verstrekkingen aan asielzoeker door het COA op basis van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een asielzoeker (eiser) en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) (verweerder). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA, waarin de verstrekkingen aan hem op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) per 22 mei 2016 werden beëindigd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat zij het bestreden besluit moet beoordelen naar het moment van totstandkoming, dat wil zeggen 15 september 2016. Eiser had ten tijde van dit besluit geen rechtmatig verblijf en viel niet onder de in de Rva beschreven categorieën. De rechtbank stelt vast dat eiser niet onder het bereik van artikel 3, derde lid, van de Rva viel, en dat het COA terecht heeft beoordeeld of er door het beëindigen van de verstrekkingen een acute medische noodsituatie zou ontstaan.

Eiser had de verantwoordelijkheid om aan te tonen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die noodzaak tot opvang en verstrekkingen met zich meebrachten. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het stopzetten van de verstrekkingen zou leiden tot een acute medische noodsituatie. De rechtbank oordeelt dat het COA op goede gronden de verstrekkingen heeft beëindigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/21474
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa), verweerder

(gemachtigde: mr. B. Graafland).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verstrekkingen aan eiser krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva) op 22 mei 2016 beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen S. Singh, tolk. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Na afloop van de zitting doet de rechtbank onmiddellijk uitspraak.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt allereerst dat zij is gehouden het bestreden besluit te beoordelen naar het moment van totstandkoming (ex tunc) en dat is in deze zaak 15 september 2016. Daarbij stelt de rechtbank vast dat verweerder in deze geen zelfstandige beoordelingsruimte heeft.
De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf had en dat hij niet tot de in de Rva beschreven categorieën van personen behoorde. Eiser viel ten tijde van het bestreden besluit niet onder het bereik van artikel 3, derde lid, van de Rva.
Dat eiser een nieuwe aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) heeft ingediend of dat er nog een procedure loopt met betrekking tot toepassing van artikel 64 Vw 2000, maakt niet dat hij op grond daarvan aanspraak kan maken op vertrekkingen krachtens de Rva ten tijde van het bestreden besluit.
Omdat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet onder het bereik van artikel 3, derde lid, van de Rva viel, heeft verweerder terecht beoordeeld of door het beëindigen van de verstrekkingen een acute medische noodsituatie zou ontstaan die kan worden aangemerkt als een zeer bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang en vertrekkingen noopt. Het is aan eiser om, aan de hand van concrete en recente medische gegevens, aannemelijk te maken dat van een dergelijke bijzondere omstandigheid sprake is. Dat een dergelijke situatie zich voordoet hoeft voorts niet aan het onthouden van vertrekkingen in de weg te staan, als eiser aanspraak kan maken op een voorziening als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000, die schade voorkomt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de door hem overgelegde medische stukken niet aannemelijk gemaakt dat hij door het stopzetten van de verstrekkingen in een situatie als hierboven omschreven zou geraken. In het midden gelaten of het advies van het Bureau Medische Advisering van 13 juni 2016 recent genoeg was, uit dat advies blijkt niet dat bij het stopzetten van de verstrekkingen een acute medische noodsituatie zou ontstaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voorts niet ten onrechte gesteld dat niet is gebleken dat eiser op de noodzakelijke medische zorg in urgente situaties geen aanspraak zou kunnen maken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het COa op goede gronden de verstrekkingen aan eiser heeft beëindigd. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier, op 16 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.