ECLI:NL:RBDHA:2017:6744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
09-263609-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg door confrontatie in winkel

Op 15 juni 2017 heeft de politierechter te Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een winkelier, die beschuldigd werd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 oktober 2015, waarbij de verdachte een klant uit zijn winkel probeerde te zetten. Tijdens deze confrontatie heeft de klant, hierna aangeduid als slachtoffer, een onderkaakfractuur opgelopen. De verdachte heeft tijdens het vastpakken en trekken van het slachtoffer een beweging gemaakt die resulteerde in een botsing tussen zijn hoofd en de kaak van het slachtoffer. De politierechter oordeelde dat er geen sprake was van een doelbewuste kopstoot, maar dat de verdachte welwillend de kans op letsel had aanvaard. De rechter concludeerde dat de verdachte wederrechtelijk had gehandeld door zelf actie te ondernemen, terwijl de politie al onderweg was. De rechter oordeelde dat de verdachte geen beroep kon doen op noodweer, omdat het slachtoffer geen bedreiging vormde en rustig in de winkel stond. De politierechter heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en heeft een taakstraf van 80 uur opgelegd, met een voorwaardelijke vervangende hechtenis van 40 dagen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die medeschuld had aan het incident.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 09-263609-16
Datum uitspraak: 15 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De politierechter te Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 01 juni 2017.
De politierechter heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kampen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. L.E. Buiting, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2015 te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een onderkaakfractuur (links/rechts), heeft toegebracht door die [slachtoffer] een kopstoot en/of een vuistslag te geven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2015 te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een kopstoot en/of een vuistslag heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2015 te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een kopstoot en/of een vuistslag te geven,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een onderkaakfractuur (links/rechts) ten gevolge heeft gehad;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 9 oktober 2015 is door [slachtoffer] aangifte gedaan van een eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, gepleegd op 5 oktober 2015. Op die 5 oktober 2015 is [slachtoffer] als klant bij de verdachte in de winkel te Reeuwijk aanwezig. Hier is een conflict ontstaan waarbij de verdachte [slachtoffer] meermalen heeft gevorderd zijn pand te verlaten. [slachtoffer] heeft hieraan geen gehoor gegeven en heeft, binnen, tweemaal met de alarmcentrale 112 gebeld. Het mondelinge conflict is uitgelopen op een fysieke confrontatie. [2]
[slachtoffer] is op 5 oktober 2015 na de confrontatie met de verdachte, door de politie naar de tandarts gebracht en bij hem is een onderkaakfractuur links/rechts geconstateerd. [3]
Aan de politierechter is ter beoordeling of een van de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en welke rol de verdachte hierbij heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de politierechter de verdachte zal vrijspreken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit en wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Met betrekking tot het feit heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte en de verklaring van [slachtoffer] , de camerabeelden, de uitwerking van de camerabeelden door de verbalisant, de uitwerking van de gesprekken met de meldkamer en het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] . De officier van justitie acht de verdachte schuldig aan de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, omdat op beelden te zien is dat de verdachte het slachtoffer vastpakt en er hierna bloedspetters uit de mond of van het gezicht van het slachtoffer vallen en deze op (eerder schone) nota’s terechtkomen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn pleitnota, ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat het letsel niet door toedoen van de verdachte is veroorzaakt en subsidiair dat indien het hoofd van de verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] is gekomen, geen sprake was van een opzettelijke kopstoot, maar van een ongelukkige botsing veroorzaakt door het ongerechtvaardigde verzet van [slachtoffer] . Daarom is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van de verdachte.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit
De politierechter is van oordeel dat de verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging behoeft dit geen nadere motivering.
Het meer subsidiair ten laste gelegde
De politierechter stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] omstreeks 12:45:27 uur in de winkel staat, zijn telefoon pakt en 112 belt. De verdachte gaat vervolgens in de buurt van [slachtoffer] staan. Om 12:47:52 pakt de verdachte [slachtoffer] bij zijn rechter pols en linker schouder vast en probeert hem naar de uitgang van de winkel te trekken (incident 1). Dit lukt deels, maar [slachtoffer] kan loskomen en loopt om 12:48:05 uur verder de winkel in waar hij uit beeld raakt. De verdachte loopt achter [slachtoffer] aan en verdwijnt ook deels uit beeld. Het lichaam van de verdachte is alleen vanaf de onderkant van zijn borst nog zichtbaar. De verdachte maakt een grijpbeweging in de richting waar [slachtoffer] uit beeld is verdwenen. Hierbij is zichtbaar dat het bovenlichaam van de verdachte een korte buiging naar voren en naar beneden maakt. Vervolgens is te zien dat de verdachte het slachtoffer naar achteren trekt, een arm op de rug draait en het slachtoffer tegen twee opgestapelde dozen plaatst, waarbij het gezicht van het slachtoffer boven die dozen hangt. Op dat moment is zichtbaar dat er twee druppels van het gezicht van [slachtoffer] op de bovenkant van de doos vallen. Hierna brengt de verdachte [slachtoffer] naar de uitgang (vanaf de grijpbeweging tot het naar buiten brengen van [slachtoffer] wordt hierna ‘incident 2’ genoemd). [4]
Na dit tweede incident heeft [slachtoffer] wederom de alarmcentrale 112 gebeld en deelt als eerste mede dat hij denkt dat zijn kaak gebroken is en dat zijn kiezen eruit liggen. [5]
De politie heeft ter plaatse een sporenonderzoek verricht en daarbij geconstateerd dat de bovenkant van de opgestapelde dozen, waartegen [slachtoffer] is gezet, zich op een hoogte van ongeveer 1,5 meter bevond. Op de bovenste doos lag een nietmachine en een A4 document. Op de bovenkant van de doos en dat document was een bloedspatpatroon zichtbaar. [6]
Wanneer is het letsel ontstaan?
[slachtoffer] verklaart dat hij tijdens incident 2 de klap op zijn kaak voelde en dat het letsel op dat moment is ontstaan. Deze verklaring vindt steun in het feit dat op camerabeeld zichtbaar is dat er twee druppels (bloed) van het gezicht van [slachtoffer] op de bovenkant van de doos vallen. Dit wordt ook bevestigd door het sporenonderzoek van de politie. Vervolgens blijkt uit het derde gesprek met de meldkamer van 112, dat na incident 2 wordt gevoerd, dat [slachtoffer] direct verklaart dat hij vermoedt dat zijn kaak is gebroken.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de politierechter van oordeel dat tijdens incident 2 het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan.
De verdediging heeft als verweer aangevoerd dat op de camerabeelden geen geweldshandeling zichtbaar is waardoor het letsel kan worden verklaard, zodat niet bewezen kan worden dat de verdachte het letsel heeft veroorzaakt. De politierechter volgt dat verweer niet. Hoewel op de camerabeelden niet zichtbaar is dat de verdachte enige geweldshandeling tegen de kaak van [slachtoffer] verricht, acht de politierechter wel bewezen dat tijdens incident 2 het letsel is ontstaan. Immers het ontbreken van bewijs van een geweldshandeling tegen de kaak van [slachtoffer] op de camerabeelden is nog geen bewijs van afwezigheid van een dergelijke handeling, nu het begin van incident 2 deels buiten het beeld van de camera plaatsvindt. De politierechter gaat er dan ook vanuit dat het letsel op dat moment is veroorzaakt. Dat verklaart ook waarom [slachtoffer] kort daarna bloeddruppels verliest.
De feitelijke geweldshandeling
[slachtoffer] verklaart dat hij wegkeek en een klap op zijn kaak voelde. Hij heeft niet gezien of hij door een vuistslag of een kopstoot werd geraakt.
Gelet op de camerabeelden hield de verdachte zijn handen laag toen hij het slachtoffer vastpakte. Hieruit blijkt dat geen sprake kan zijn geweest van een vuistslag. Daarentegen is de beweging van de verdachte tijdens het vastpakken en het trekken waarbij hij kort met zijn bovenlichaam naar voren en deels naar beneden beweegt, passend bij een confrontatie tussen het hoofd van de verdachte en de kaak van [slachtoffer] . Zoals hiervoor reeds is overwogen, is er geen sprake van een doelbewuste kopstootactie, maar gelet op de beweging van de verdachte acht de politierechter het wettig en overtuigend bewezen dat het hoofd van de verdachte tijdens deze actie tegen de kaak van het slachtoffer is terechtgekomen.
De verdediging heeft als contra-indicatie voor een kopstoot aangevoerd dat de bril van de verdachte nog op zijn neus zat en dat bij de verdachte geen letsel of een rode plek op zijn voorhoofd was waar te nemen. Daarnaast heeft de verdediging zich, onder verwijzing naar het deskundigenrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau, op het standpunt gesteld dat gezien het postuurverschil tussen de beide personen een kopstoot waarbij de onderkaak van het slachtoffer wordt geraakt, anatomisch dan wel biomechanisch vrijwel onmogelijk is.
De politierechter volgt de verdediging niet in dit verweer. Kijkend naar de beelden en de hoek die de verdachte met zijn bovenlichaam en hoofd naar voren maakt tijdens zijn trekkende beweging, gaat de politierechter ervan uit dat de verdachte niet met de voorkant van zijn hoofd, maar met de bovenkant van zijn hoofd tegen het gezicht van het slachtoffer is gekomen. Dit verklaart tevens waarom geen zichtbaar letsel op het voorhoofd van de verdachte valt waar te nemen en waarom de bril van de verdachte nog goed op zijn plek zit. Voorts acht de politierechter het, gelet op de beweging die de verdachte maakt, het ondanks de lengte van de verdachte – de verdachte is ongeveer 1,94 m lang – niet onwaarschijnlijk dat de verdachte in die beweging met de bovenkant van zijn hoofd tegen de kaak van [slachtoffer] komt. Daar komt bij dat gezien de massa die achter de beweging van verdachte zit – hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ongeveer 140 kilogram weegt – het ontstaan van het letsel goed is te verklaren.
(voorwaardelijk) opzet
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat er geen opzet was tot het toebrengen van pijn dan wel letsel, ook niet in de voorwaardelijke zin.
De politierechter stelt voorop dat uit het strafdossier voldoende blijkt dat de verdachte niet de intentie had om [slachtoffer] pijn of letsel te bezorgen, maar voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier pijn of letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte [slachtoffer] heeft vastgepakt en aan hem is gaan trekken teneinde hem met ‘gepast geweld’, zoals hij zelf verklaarde, de winkel uit te zetten. [slachtoffer] heeft zich hiertegen verzet. Dit vastpakken en trekken heeft zich tot tweemaal toe voorgedaan en tijdens het tweede incident heeft [slachtoffer] letsel opgelopen en daar ook pijn aan ondervonden.
De politierechter is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen, en in het bijzonder gelet op de reeds bekende weigerende houding van [slachtoffer] om te vertrekken na incident 1, willens en wetens de kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] letsels zou oplopen. De kans op letsel of pijn is gezien de gedragingen van de verdachte ook aanmerkelijk te noemen. Dat het letsel dermate ernstig zou zijn zoals thans aan de orde had de verdachte weliswaar niet behoeven te voorzien, maar is uiteindelijk (mede) door zijn schuld ontstaan.
De verdediging heeft nog betoogd dat het letsel is ontstaan door een ongelukkige botsing veroorzaakt door het ongerechtvaardigde verzet van [slachtoffer] om de winkel te verlaten, zodat er geen opzet was aan de zijde van de verdachte.
De politierechter begrijpt dit betoog aldus dat de verdediging impliciet bedoelt dat de verdachte een rechtvaardigingsgrond had om [slachtoffer] zelfstandig uit de winkel te zetten waartegen [slachtoffer] zich niet had mogen verzetten. [slachtoffer] maakte zich immers schuldig aan lokaalvredebreuk. Daarmee wordt de wederrechtelijkheid van het handelen van de verdachte bestreden.
De rechtvaardiging zou in dat geval moeten worden gezocht in de noodzakelijke verdediging van zijn of anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. [7] Kijkend naar de situatie tijdens beide incidenten, kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] inderdaad geen gevolg heeft gegeven aan de meermalen gevorderde verwijdering uit het pand van de verdachte. Daarmee heeft hij weliswaar lokaalvredebreuk gepleegd, maar daartegen staat geen beroep op noodweer open. Het is immers vaste jurisprudentie dat met de term 'goed' in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten worden bedoeld en lokaalvredebreuk valt daar niet onder. Een noodzakelijk verdediging is slechts toegestaan indien de lokaalvredebreuk gepaard gaat met fysiek geweld tegen personen of goederen. [8]
Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] rustig in de winkel stond en met de politie aan het bellen was. Ondanks dat hij zich in de richting van het privégedeelte van het pand van de verdachte begaf, is gesteld noch gebleken dat hij bedreigend overkwam of dat hij eigendommen van de verdachte vernielde noch dat hij hiertoe voornemens was.
Hoewel de reactie van de verdachte begrijpelijk is om na zoveel vorderingen om de winkel te verlaten, zelf actie te ondernemen teneinde [slachtoffer] zijn winkel uit te zetten, vindt die handeling geen rechtvaardiging in de wet. De verdachte had de komst van de politie, die reeds onderweg was, moeten afwachten. Doordat de verdachte dit niet heeft gedaan en zelf actie heeft ondernomen, heeft hij wederrechtelijk gehandeld jegens [slachtoffer] . De verdachte komt derhalve geen beroep op een rechtvaardigingsgrond toe.
Het letsel is, zoals onbestreden is gebleven, een meervoudige kaakbreuk met dislocatie. Hierbij zijn ook meerdere kiezen volledig los komen te zitten. De kaak is naar aanleiding hiervan meerdere weken door middel van spalken gefixeerd geweest. De kiezen zijn door een tandarts met composiet geprepareerd en gevuld en het slachtoffer heeft ruim een jaar met een slotjesbeugel met elastieken gelopen om zijn tanden en kiezen recht te zetten en zijn kaken weer op de juiste plek te krijgen. Het slachtoffer is nog steeds onder behandeling. Alles bij elkaar genomen valt dit letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Op grond het voorgaande komt de politierechter tot een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebbende.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op
of omstreeks5 oktober 2015 te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een kopstoot
en/of een
vuistslagte geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een onderkaakfractuur
(links/rechts) ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
-
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich hierover niet uitgelaten omdat hij vrijspraak heeft bepleit.
6.3
Het oordeel van de politierechter
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft eigenrichting gepleegd door te proberen het slachtoffer met gepast geweld uit zijn pand te verwijderen. Hij heeft het slachtoffer vastgepakt terwijl hij hierbij met zijn lichaam in de richting van de verdachte bewoog. Hij trok het slachtoffer in zijn richting. Hierbij is de verdachte met zijn hoofd op krachtige wijzen tegen het gezicht dan wel de kaak van het slachtoffer gebotst. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Het letsel van deze mishandeling was dermate ernstig dat van zwaar lichamelijk letsel gesproken kan worden. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijken de gevolgen die de mishandeling en het letsel voor het slachtoffer hebben gehad. Het slachtoffer ervaart tot op de dag van vandaag nog altijd klachten.
Wel neemt de politierechter in aanmerking dat het slachtoffer door te weigeren het pand van de verdachte te verlaten ondanks herhaalde sommaties, enig ingrijpen bij de verdachte heeft uitgelokt. Bovendien wordt in aanmerking genomen dat het voor de verdachte niet te voorzien is geweest dat zijn handelwijze dermate ernstige gevolgen met zich zou brengen als welke zich nu hebben gemanifesteerd.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 22 februari 2017 blijkt dat hij één keer eerder voor de politierechter is verschenen voor een geweldsdelict. Dit feit dateert echter uit 2009 en wordt niet door de politierechter meegenomen in zijn strafoplegging.
Taakstraf
Rekening houdend met al het voorgaande en kijkend naar de strafoplegging in soortgelijke zaken, acht de politierechter oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf zoals door de officier van justitie gevorderd een passende straf.

7.De vordering van de benadeelde partij

Dhr. [slachtoffer] heeft zich – door tussenkomst van zijn advocaat mr. A.J.J.G. Schijns – op 4 januari 2017 als benadeelde partij gevoegd in het strafgeding met een vordering tot schadevergoeding groot € 27.946,-, bestaande uit een vergoeding voor de geleden materiële schade van in totaal € 17.946,98, en uit geleden immateriële schade, groot € 10.000,-.
Hij heeft daarbij tevens de wettelijke rente gevorderd en de politierechter verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ter terechtzitting zijn de officier van justitie, de raadsman van de verdachte en de advocaat van de benadeelde partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in een deel van de vordering ontvankelijk dient te worden verklaard, nu een deel van de door hem geleden schade eenvoudig is vast te stellen en zich leent voor een behandeling in het strafgeding. De officier van justitie heeft in dat kader gewezen op de gevorderde vergoeding voor twee dagen ziekenhuiskosten, een deel van de niet vergoedde medische kosten, de staafmixer en de kosten zonder nut. Ook acht zij een deel van de immateriële schade voor toewijzing vatbaar.
Zij komt tot een toewijzing van € 5.144,94 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade met een totaal van € 10.144,94, vermeerderd met de wettelijke rente en toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
Zij heeft de politierechter verzocht de benadeelde partij in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn pleitnota – bepleit dat de vordering primair
niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij vrijspraak heeft bepleit en subsidiair omdat de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding zou zijn.
7.3
Het oordeel van de politierechter
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaard feit.
Materiële schade
De politierechter acht de vordering goed gedocumenteerd en overzichtelijk en ziet dan ook geen aanleiding om de vordering reeds op voorhand niet-ontvankelijk te verklaren omdat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou kunnen opleveren.
De gevorderde daggeldvergoeding zal als onweersproken worden toegewezen tot een bedrag van € 56,- bestaande uit twee dagen daggeldvergoeding van € 28,-, nu uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat de benadeelde partij langer in het ziekenhuis heeft gelegen. Het meerdere zal worden afgewezen.
De gevorderde medische kosten ten bedrage van € 4.960,99 en de staafmixer van € 70,99 zullen worden toegewezen, nu die vorderingen voldoende zijn onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk zijn weersproken.
Ten aanzien van de gevorderde inkomstenderving ten bedrage van € 12.775,- heeft de verdediging aangevoerd dat over dat bedrag inkomstenbelasting moet worden betaald. De benadeelde partij heeft dat niet bestreden. Verder is de vordering niet inhoudelijk bestreden door de verdediging. De politierechter acht de vordering verder voldoende onderbouwd en zal gelet op het verweer van de verdediging op het gevorderde bedrag van € 12.775,- 52% inhouden, zodat toewijsbaar is een bedrag van € 6.132,- en wijst het meerdere af.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade zal de politierechter begroten naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,- en dat toewijzen en de rest afwijzen.
Gelet op het voorgaande is in totaal een bedrag van € 16.219,98 toewijsbaar (€ 11.219,98 materieel en € 5.000,- immaterieel).
Nu uit het strafdossier voldoende blijkt dat de houding van de benadeelde partij mede aanleiding vormde tot het onderhavige delict, is de politierechter van oordeel dat sprake is van medeschuld van de benadeelde partij. De politierechter stelt deze medeschuld vast op 50%. Mitsdien is voor toewijzing vatbaar een bedrag van € 8.109,99 (€ 16.219,98 – 50% =), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De politierechter ziet tevens aanleiding ter zake de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

8.De schadevergoedingsmaatregel

Nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht gedeeltelijk aansprakelijk is voor de schade die door het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de politierechter aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 8.109,99, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, 24c, 36f, 300 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10. De beslissing

De politierechter:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
-
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf van
80 (tachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 8.109,99, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de vordering voor het overige zal worden afgewezen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 500,- (2x liquidatietarief kanton € 250,-), en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 8.109,99, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.F.H. van Eijk, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Velden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015291606, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn – Gouda (digitaal genummerd blz. 1 t/m 127).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 9 oktober 2015, blz. 1 en proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] d.d. 9 oktober 2015, blz. 122 – 125.
3.Schriftelijk stuk zijnde een medische verklaring van de Afd. Mond-, kaak- en aangezichtschirurgie te Gouda d.d. 5 oktober 2015, blz. 93.
4.Eigenwaarneming politierechter van het videobestand chn220151005122656.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 23 oktober 2015, blz. 35 en 36.
6.Proces-verbaal Sporenonderzoek van 9 oktober 2015, blz. 26.
7.Artikel 41 Wetboek van Strafrecht.
8.Hoge Raad 14 april 1998, NJ 1998/662, en Hoge Raad 27 mei 2008, NJ 2008/510.