ECLI:NL:RBDHA:2017:6726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
AWB 16_9311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding proceskosten bezwaar en professionele rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vergoeding van proceskosten in verband met een bezwaarprocedure. Eiser, bijgestaan door zijn vader, heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van eiser, die als gemachtigde optrad, ten tijde van de bezwaarprocedure nog als advocaat was ingeschreven. De rechtbank oordeelt dat de familierelatie tussen eiser en zijn gemachtigde er niet aan in de weg staat dat er sprake is van beroepsmatige rechtsbijstand. De rechtbank heeft de weigering van verweerder om de proceskosten te vergoeden onterecht geacht en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep, vastgesteld op € 1.485,-. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat het verzoek om vergoeding van reiskosten niet is ingewilligd, omdat dit verzoek niet tijdig was ingediend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: [persoon] te [woonplaats 2] )
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringenverweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor vervanging van de in 2004 verstrekte driewielfiets niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 11 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en eiser alsnog in aanmerking gebracht voor een nieuwe (aangepaste) driewielfiets.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep betreft uitsluitend de weigering van verweerder om de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden.
Verweerder heeft de gedingstukken toegezonden.
Op grond van de van beide partijen verkregen toestemming heeft de rechtbank behandeling van het beroep ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In dit geding dient (uitsluitend) te worden beoordeeld of verweerder op juiste gronden heeft geweigerd om de kosten te vergoeden die eiser in verband met de bezwaarprocedure stelt te hebben gemaakt. Verweerder heeft zijn besluit doen steunen op de overweging dat geen sprake is van professionele rechtsbijstand omdat de vader van eiser niet langer als advocaat staat ingeschreven. Bovendien is sprake van een vader/zoon-relatie, aldus verweerder.
2. Hetgeen namens eiser in beroep wordt aangevoerd komt hierop neer dat wel degelijk sprake is van professionele rechtsbijstand, ook al is eiser de zoon van de gemachtigde. Bovendien dient verweerder volgens eiser ook de reiskosten te vergoeden die in verband met het bijwonen van de hoorzitting op 11 augustus 2016 zijn gemaakt.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar is bijgestaan door zijn vader, [persoon] . Deze was ten tijde van de behandeling van het bezwaar en ook op de datum waarop beroep werd ingesteld nog ingeschreven als advocaat.
4. De in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb bedoelde kostenveroordeling kan uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dat tussen eiser en zijn gemachtigde een nauwe familierelatie bestaat, staat er op zichzelf beschouwd niet aan in de weg dat deze gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 november 2012, ECLI:NL:2012:BY2474. De Afdeling heeft daarbij aansluiting gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 2012, in zaak nr. 11/04773 (ECLI:NL:HR:2012:BY0531). Dezelfde familierelatie staat ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat als rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. Op grond van de stukken gaat de rechtbank er van uit dat eiser niet tot het huishouden van zijn in [woonplaats 2] wonende vader behoort.
5. Gelet op het primaire besluit en het daartegen ingediende bezwaar ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat niet op zakelijke basis rechtsbijstand is verleend. Ook zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat geen sprake was van kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu verder vast staat dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar het primaire besluit heeft herroepen en eiser alsnog in aanmerking heeft gebracht voor een nieuwe, aangepaste driewielfiets, komt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit, voor zover daarbij geweigerd is om de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden, voor vernietiging in aanmerking komt. Daarbij plaatst de rechtbank de kanttekening dat het verzoek om vergoeding van de reiskosten van de gemachtigde in verband met het bijwonen van de hoorzitting terecht niet door verweerder is ingewilligd, omdat dit verzoek niet is gedaan vóórdat verweerder het bestreden besluit nam. De rechtbank verwijst hiertoe naar artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
6. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn met toepassing van de bepalingen van het Bpb vastgesteld op een bedrag van € 1.485,- waarbij is uitgegaan van 3 punten voor respectievelijk indiening van het bezwaarschrift, verschijnen bij de hoorzitting van verweerder en indiening van het beroepschrift bij de rechtbank (totaal 3 punten) in een zaak van gemiddeld gewicht met wegingsfactor 1.0.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover aangevochten;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van €1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.