ECLI:NL:RBDHA:2017:6714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
09/817026-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging van twee leden van de Koninklijke Marechaussee

Op 21 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van twee leden van de Koninklijke Marechaussee. De zaak vond zijn oorsprong op 1 januari 2017, toen de verdachte zich verward gedroeg nabij de woning van de koninklijke familie in Wassenaar. Hij had een blikje bier en een rijbewijs in zijn handen en deed verschillende uitlatingen over prinses Amalia en zijn intenties om met haar te trouwen. Tijdens het gesprek met de beveiligers deed hij meerdere dreigende uitspraken, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet als een daadwerkelijke bedreiging konden worden opgevat. De officier van justitie eiste een veroordeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de uitingen van de verdachte voortkwamen uit een verwarde toestand en niet bedoeld waren als bedreiging. De rechtbank concludeerde dat de woorden van de verdachte niet voldoende waren om bij de beveiligers een redelijke vrees voor gevaar te doen ontstaan. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging, en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817026-17
Datum uitspraak: 21 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 juni 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.P. Simonis en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Wassenaar [naam beveiliger 1] en/of [naam beveiliger 2] (beiden ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam beveiliger 1] en/of [naam beveiliger 2] dreigend de woorden toegevoegd:
- " Waarom liggen er geen mijnbommen en voetsensoren op het pad? Ik kon gewoon over het pad lopen, dat is gevaarlijk" en/of
- " Als ik een bomgordel om zou hebben, dan had ik al veel kunnen beschadigen. Ik had jullie inmiddels ook met wapens kunnen verwonden. Het duurt altijd veel te lang voordat de politie na een melding ter plaatse komt. Wat had ik allemaal al kunnen doen?" en/of
- " Als ik zou willen, had ik jullie al lang wat aan kunnen doen. Ik had een bomgordel of vuurwapens tegen jullie kunnen gebruiken" en/of
- " Jullie moeten mij fouilleren, want ik zou een bomgordel en vuurwapens bij me kunnen dragen" en/of
- " Ik wil sterven voor dit land", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij daarbij zijn vuisten gebald hield.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Uit het dossier leidt de rechtbank het volgende af.
Op 1 januari 2017 waren twee beveiligers van de Koninklijke Marechaussee belast met de bewaking van het Koninklijk huis in De Horsten. Op enig moment heeft een van hen de ander gemeld dat er een man, naar later bleek verdachte, nabij de afgesloten toegangspoort van de woning van de koninklijke familie stond met een blikje bier in zijn ene hand en een rijbewijs in zijn andere hand. Toen verdachte werd aangesproken, gaf hij aan dat hij prinses Amalia als vrouw wilde hebben en dat hij een bordje spaghetti Bolognese met de familie wilde eten. Ook gaf hij aan dat hij een aanzoek wilde doen bij de Koning met de vraag of hij prinses Amalia als vrouw mocht hebben.
Vervolgens heeft verdachte de volgende uitlatingen gedaan:
- waarom liggen er geen mijnbommen en voetsensoren op het pad? Ik kon gewoon over het pad lopen, dat is gevaarlijk
- als ik een bomgordel om zou hebben, dan had ik al veel kunnen beschadigen. Ik had jullie inmiddels ook met wapens kunnen verwonden. Het duurt altijd veel te lang voordat de politie na een melding ter plaatse komt. Wat had ik allemaal al kunnen doen?
- als ik zou willen, had ik jullie al lang wat aan kunnen doen. Ik had een bomgordel of vuurwapens tegen jullie kunnen gebruiken
- jullie moeten mij fouilleren, want ik zou een bomgordel en vuurwapens bij me kunnen dragen.
Daarna heeft hij meermalen gezegd dat hij met goede bedoelingen was gekomen, dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, dat hij voor defensie werkte, voor de Koning kwam en getraind was. Ook heeft hij zijn jas opengedaan en zijn shirt omhoog gedaan en zo laten zien dat hij geen bomgordel of wapens droeg.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van de beide leden van de Koninklijke Marechaussee.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de bedreiging wettig en overtuigend bewezen. In haar visie kan uit de gedragingen en uitingen van verdachte redelijkerwijs worden afgeleid dat hij de opzet had om bij de beveiligers de redelijke vrees te laten ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte niet strafbaar is en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat vrijspraak moet volgen. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de bewoordingen die verdachte heeft gebruikt op zichzelf niet zijn te duiden als een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze uitingen zijn verder niet onder dusdanige omstandigheden geuit dat ze toch een bedreiging opleveren. Het moet voor de aangevers duidelijk zijn geweest dat sprake was van uitingen die het gevolg waren van een verwarde toestand en dat verdachte geen kwaad in de zin had.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel slachtoffer zou kunnen worden van zware mishandeling.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de letterlijke bewoordingen die verdachte heeft gebruikt, niet zijn op te vatten als een bedreiging van de leden van de Koninklijke Marechaussee. Op geen enkel moment heeft verdachte gezegd dat hij van plan was enig misdrijf te plegen. De teksten lijken eerder te waarschuwen voor mogelijk gevaar afkomstig van anderen.
De volgende vraag is dan of de omstandigheden waaronder verdachte deze woorden heeft geuit, zodanig waren dat daardoor toch bij de beide leden van de Koninklijke Marechaussee de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel het slachtoffer zouden kunnen worden van zware mishandeling.
Ook dit is volgens de rechtbank niet het geval.
Uit de verklaringen van hen beiden blijkt zonder meer dat zij aan het hek geconfronteerd werden met een verdachte die zich verward gedroeg en die vreemde uitlatingen deed. Maar ook blijkt dat verdachte aan verzoeken – om bijvoorbeeld het flesje bier op de grond te zetten en zijn handen uit zijn zakken te halen – direct en zonder morren voldeed.
Beide leden van de Koninklijke Marechaussee verklaren verder dat verdachte weliswaar van de hak op de tak sprong maar wel steeds rustig bleef gedurende de tien minuten dat zij, in afwachting van de komst van de politie, met hem in gesprek waren. Hieruit volgt dat zij zonder meer adequaat hebben gereageerd in een op zichzelf bevreemdende en in potentie mogelijk explosieve situatie met een verwarde man.
Maar deze omstandigheden rechtvaardigen niet dat bij de beide leden van de Koninklijke Marechaussee, ondanks de meer waarschuwende tekst van de uitlatingen, de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door toedoen van verdachte het leven zouden kunnen verliezen of het slachtoffer zouden kunnen worden van zware mishandeling.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr, zodat vrijspraak dient te volgen.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. van Maurik, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. S.L.M. Staals, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. van den Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2017.
Mr. Van Maurik is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.