Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/20291
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 januari 2017 in de zaak tussen
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] , van gestelde Eritrese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman, advocaat te Haarlem),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
(gemachtigde: mr. I. Boon, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij mededeling van 9 juni 2016 heeft verweerder eiseres geweigerd toe te laten tot de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL).
Bij besluit van 1 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gericht tegen voornoemde weigering van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 28 november 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres heeft verklaard bereid te zijn tot vrijwillig vertrek naar haar land van herkomst. Tevens heeft zij echter verklaard niet te beschikken over (identiteits)documenten. Daarom zal zij geen toegang krijgen tot de VBL. Om de toegang tot de VBL te krijgen, dient de vreemdeling actief te willen meewerken aan hun vertrek naar het land van herkomst dan wel naar een ander land waar de toegang is gewaarborgd. Eiseres heeft gesteld de documenten opgevraagd te hebben via haar vader, maar deze nog niet ontvangen te hebben. Uit het dossier blijkt dat in de verblijfsrechtelijke procedure wordt getwijfeld aan de identiteit en nationaliteit van eiseres en dat zij de gerezen twijfel niet met documenten heeft kunnen wegnemen.
Eiseres voert aan dat de weigering om opvang te bieden geen stand kan houden, omdat dit in strijd is met de enige toegangsvoorwaarde tot de VBL: er moet bereidheid zijn tot het actief werken aan vertrek uit Nederland. Dat eiseres heeft aangegeven vrijwillig te willen terugkeren naar haar land van herkomst, erkent verweerder, maar toch wordt de toegang tot de VBL geweigerd. Dat verweerder twijfelt aan de nationaliteit en identiteit van eiseres en dat eiseres deze twijfel niet heeft weten weg te nemen met documenten, is geen weigeringsgrond die terug te vinden is in de jurisprudentie. Voorts heeft verweerder zijn standpunt niet met documenten aannemelijk gemaakt en had eiseres dienen te worden gehoord in bezwaar, nu dit nodig was om de misverstanden op te helderen.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit wordt gegaan van het verslag van het op 9 juni 2016 gehouden intakegesprek, zoals opgemaakt door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) op 10 juni 2016. Hieruit blijkt wat is gezegd door eiseres. Op grond van het met de DT&V gevoerde gesprek wordt beoordeeld of de betrokken vreemdeling daadwerkelijk wil meewerken aan vertrek. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat voor die beoordeling in beginsel twee aspecten van belang zijn. Van belang is in de eerste plaats hetgeen de vreemdeling heeft verklaard tijdens het intakegesprek bij de DT&V naar aanleiding van het verzoek om opvang en daarnaast is van belang of de vreemdeling over documenten beschikt die zijn vertrek kunnen bespoedigen, dan wel of de vreemdeling reeds inspanningen heeft verricht om documenten te verkrijgen. Het tweede beoordelingsaspect geldt met name als de vreemdeling reeds langere tijd in Nederland verblijft en/of meerdere procedures heeft doorlopen. Van de vreemdeling die niet over reisdocumenten beschikt mag in dat geval worden verwacht dat hij inspanningen heeft verricht om alsnog documenten te verkrijgen die zijn vertrek mogelijk maken dan wel kunnen bespoedigen. Is dit niet het geval, dan interpreteert verweerder dat als een (zwaarwegende) aanwijzing dat de vreemdeling niet bereid is mee te werken aan zijn vertrek. Elke zaak wordt echter op de eigen merites beoordeeld en verweerder heeft desgevraagd verklaard dat het voorgaande niet uitsluit dat een ongedocumenteerde vreemdeling, waarvan niet blijkt dat hij inspanningen heeft verricht om documenten te verkrijgen, het tweede beoordelingsaspect niet wordt tegengeworpen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een ongedocumenteerde vreemdeling na afwijzing van een eerste verzoek om asiel, zich direct meldt bij de VBL. In dat geval is verweerder van mening dat redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat de vreemdeling al inspanningen heeft verricht om aan documenten te komen. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de in het bestreden besluit gebruikte formulering “actief” meewerken aan vertrek geen andere betekenis heeft dan het meewerken aan vertrek.
2.2
In het geval van eiseres, zo stelt verweerder, is in rechte vast komen te staan dat zij haar identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Op geen enkele wijze is gebleken dat zij inspanningen heeft verricht om documenten te verkrijgen. De enkele stelling van eiseres dat zij bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Eritrea is geweest en de aldaar is verklaard dat zij haar niet behulpzaam kunnen zijn alsook de stelling dat zij probeert met behulp van familieleden documenten te bemachtigen, is onvoldoende, omdat deze stelling niet met objectieve en verifieerbare informatie is onderbouwd. Het voorgaande maakt de verklaring van eiseres, dat zij mee wil werken aan haar vertrek, niet geloofwaardig en daarom is terecht geen opvang in de VBL verleend.
2.3
De rechtbank acht de twee criteria die verweerder hanteert ter beoordeling van de vraag of de vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland, niet onredelijk. Aan de enkele verklaring van een vreemdeling dat hij mee wil werken aan zijn vertrek, kan immers niet de waarde worden gehecht die hij daaraan gehecht wenst te zien indien niet uit het huidige gedrag, in samenhang bezien met gedrag en inspanningen in het verleden, ook daadwerkelijk de wil tot meewerken aan dat vertrek blijkt.
2.4
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 16 januari 2014 (AWB 13/31678 en AWB 13/31676) is overwogen dat niet is gebleken dat eiseres haar Eritrese nationaliteit en identiteit met documenten of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Die uitspraak is in hoger beroep bevestigd bij uitspraak van 3 februari 2014 (201400506/1/V2) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uit het procesdossier is gebleken dat eiseres in de opvolgende asielaanvraag haar identiteit en nationaliteit evenmin aannemelijk heeft gemaakt. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat, doordat eiseres ook thans geen begin heeft gemaakt met het aanleveren van bewijs omtrent haar gestelde identiteit en nationaliteit, niet gesteld kan worden dat op dit moment sprake is van meewerken aan vertrek uit Nederland. Daarom heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseres opvang in de VBL geweigerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
3. De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen op het bezwaar, slaagt niet. Nog daargelaten dat van misverstanden niet is gebleken, heeft verweerder gelet op de inhoud van het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht van het horen kunnen afzien.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R. Mattemaker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: