ECLI:NL:RBDHA:2017:6666
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht naar Zwitserland onder de Dublinverordening
Op 12 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiseres die een asielaanvraag had ingediend. De eiseres, die samen met haar drie minderjarige kinderen betrokken was, had op 9 april 2017 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had echter op 26 mei 2017 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, wat leidde tot het indienen van beroep door de eiseres. Tijdens de openbare behandeling op 8 juni 2017 was de eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen, ondanks dat haar asielaanvraag daar eerder was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de Zwitserse autoriteiten hadden ingestemd met de terugname van de eiseres en haar kinderen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de eiseres over de asielprocedure en opvang in Zwitserland niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat de overdracht aan Zwitserland in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2017, en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was binnen een week na verzending.