ECLI:NL:RBDHA:2017:6666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Zwitserland onder de Dublinverordening

Op 12 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiseres die een asielaanvraag had ingediend. De eiseres, die samen met haar drie minderjarige kinderen betrokken was, had op 9 april 2017 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had echter op 26 mei 2017 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, wat leidde tot het indienen van beroep door de eiseres. Tijdens de openbare behandeling op 8 juni 2017 was de eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen, ondanks dat haar asielaanvraag daar eerder was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de Zwitserse autoriteiten hadden ingestemd met de terugname van de eiseres en haar kinderen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de eiseres over de asielprocedure en opvang in Zwitserland niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat de overdracht aan Zwitserland in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2017, en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]

Mede namens haar drie minderjarige kinderen:
[persoon 1] , geboren [geboortedatum 1] 1994;
[persoon 2] , geboren [geboortedatum 2] 2012;
[persoon 3] , geboren [geboortedatum 3] 2014.
(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres van 9 april 2017 niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 juni 2017. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Abdi, tolk.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 9 april 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 21 februari 2012 en 20 juli 2015 in Griekenland en op 29 september 2015 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Verweerder heeft op 2 mei 2017 de Zwitserse autoriteiten verzocht eiseres terug te nemen. De Zwitserse autoriteiten hebben middels het claimakkoord van 3 mei 2017 hiermee op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening ingestemd.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
Eiseres heeft met het door haar in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen.
Dat bij overdracht naar Zwitserland sprake is van indirecte refoulement omdat haar asielaanvraag in Zwitserland is afgewezen kan de rechtbank niet volgen. De Zwitserse autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiseres en haar kinderen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Deze bepaling ziet op verzoekers wiens verzoek in behandeling is en dus niet, zoals onder artikel 18, eerste lid onder d, op de situatie waarin het asielverzoek is afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
2.2.
Voorts kan eiseres niet worden gevolgd in haar betoog dat in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Dat Zwitserland geen deel uitmaakt van de Europese Unie laat onverlet dat Zwitserland partij is bij het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres heeft niet onderbouwd dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de inhoudelijke beoordeling van haar asielverzoek, de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen en leefomstandigheden in Zwitserland niet zouden voldoen aan de normen zoals die zijn neergelegd in de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn), Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn). Dat het Zwitserse asielsysteem geen of onvoldoende bijzondere procedurele waarborgen kent voor kwetsbare asielzoekers of dat er verschil zou bestaan in het uitzettings- en beschermingsbeleid, is hiertoe onvoldoende.
2.3.
Verweerder heeft zich -met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Zwitserland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiseres aan Zwitserland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
2.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiseres te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening omdat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
Uit het beleid volgt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming in Nederland te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Deze bevoegdheid wordt wel gebruikt als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Nu het aan verweerder is om te beoordelen of er sprake is van omstandigheden als bovengenoemd, dient de rechter deze beoordeling terughoudend te toetsen.
2.5
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres zich naar aanleiding van de problemen met haar echtgenoot kan wenden tot de autoriteiten van Zwitserland. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen achten dat aan de echtgenoot in Zwitserland een straatverbod is opgelegd. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat deze autoriteiten haar niet zouden kunnen of willen helpen. De enkele stelling dat dit straatverbod van tijdelijke aard is, is hiertoe onvoldoende.
2.6.
Dat verweerder de in artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening genoemde factoren onvoldoende in zijn belangenafweging heeft betrokken en niet voldoende rekenschap heeft gegeven van de gestelde belangen van de minderjarigen kan de rechtbank niet volgen. Immers de minderjarige kinderen zullen samen met hun moeder worden overgedragen en zoals in rechtsoverweging 2.5. is overwogen, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat bescherming tegen de echtgenoot kan worden verzocht en verkregen bij de Zwitserse autoriteiten.
3. Verweerder heeft dan ook afdoende gemotiveerd waarom de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven gebruik te maken van de in artikel 17 van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.