ECLI:NL:RBDHA:2017:6610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB 17/8834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en onvoldoende onderbouwing van vervolgingsvrees

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een Iraanse eiser die een asielaanvraag had ingediend. De eiser, geboren in Iran, had op 15 januari 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag was gebaseerd op de stelling dat hij als smokkelaar had gewerkt en dat hij vreesde voor vervolging door de Iraanse autoriteiten vanwege zijn activiteiten voor de Koerdische Democratische Partij van Iran (KDPI).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 19 april 2017 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. Tijdens de zitting op 18 mei 2017 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een andere gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en is tot een oordeel gekomen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig achtte, maar de overige elementen van het asielrelaas ongeloofwaardig vond. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de vrees voor vervolging niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/8834
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. H.A.C. Klein Hesselink,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 april 2017 (het bestreden besluit).
Het beroep is ter zitting behandeld op 18 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig A. Suleman, tolk Koerdisch. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraanse nationaliteit, heeft op 15 januari 2016 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Aan die aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiser is afkomstig uit [plaats] (provincie Kermanshah) in Iran. Eiser heeft na een opleiding tot accountant (van 2002 tot 2007) gewerkt als smokkelaar bij de grens. In oktober 2015 vond een incident plaats waarbij de overheid één van zijn muilezels doodschoot en een muilezel gewond raakte. Die is door eiser teruggekocht. Ongeveer een maand na dit incident vestigde de Koerdische Arbeidspartij (PKK) zich in het gebied waar eiser werkte, waarna de handel stil kwam te liggen. De PKK eiste geld en mensen durfden niet meer naar die locatie toe te gaan. Eiser heeft toen als enige nog ongeveer tien dagen doorgewerkt en de PKK betaald, wat door de Iraanse autoriteiten niet geaccepteerd wordt. Eiser deed dit omdat hij woedend was op de overheid vanwege het doodschieten van zijn ezel. Nadat eiser op 20 december 2015 werd benaderd door [naam], een vertrouwenspersoon van het regime, met de vraag of eiser zijn ezels wilde meenemen, besloot eiser zich terug te trekken en een tijdje te stoppen met werken. Op
21 december 2015 hoorde eiser van zijn moeder dat beambten van de Sepah naar hem hadden gevraagd. Eiser heeft op 22 december 2015 een vlucht naar Turkije geboekt en is legaal uitgereisd. Op 23 december 2015 hoorde eiser dat het huis van zijn moeder was bestormd door mensen met hoge functies. Daarnaast heeft eiser na zijn afstuderen heimelijk activiteiten voor een partij verricht die strijdt voor een democratisch en federaal Iran, de KDPI. Op het steunen van een partij die tegen de regering is, staat de doodstraf.
3. Bij het bestreden besluit is de aanvraag afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ook gelooft verweerder dat eiser werkte als smokkelaar en de PKK heeft betaald. De ontmoeting met [naam] en de daarop volgende gebeurtenissen worden niet geloofd.
4. Eiser heeft het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van het asielrelaas gemotiveerd betwist. Daarop wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser wordt gezocht door de Iraanse autoriteiten. Daaraan is onder meer het volgende ten grondslag gelegd:
- Eiser heeft het vermoeden dat [naam] een informant van de autoriteiten is, niet onderbouwd.
- Niet valt in te zien waarom eiser - in de periode waarin hij de PKK betaalde en geheime werkzaamheden als smokkelaar verrichte - in de buurt van de boomgaard van [naam] smokkelwaar overlaadde en langs het land van [naam] liep, terwijl hij wist dat [naam] een vertrouwenspersoon van het regime is. Eiser heeft over [naam] verklaard dat hij niet te vertrouwen was en dat zijn hele familie als zodanig bekend stond. Gelet daarop had van eiser de nodige voorzichtigheid verwacht mogen worden.
- Niet valt in te zien waarom [naam] de autoriteiten niet direct zou hebben geïnformeerd en hoe eiser legaal heeft kunnen uitreizen op 22 december 2015 (met zijn eigen paspoort). Niet valt in te zien waarom eiser niet op 20 december 2015 direct op illegale wijze is gevlucht.
6. Eiser heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat hij weliswaar niet voorzichtig genoeg was op 20 december 2015, maar niet zodanig onvoorzichtig dat het relaas daardoor ongeloofwaardig wordt en dat sprake is van ongerijmdheden. Uit een bij zienswijze overgelegd stuk (par. 2.4.6. van de Engelse CIG Iran, Smugglers) blijkt dat maandelijks een paar dozijn Koerdische smokkelaars wordt gedood. Volgens de redenering van verweerder zou dat ongeloofwaardig moeten zijn omdat deze smokkelaars, die uiteraard ook weten dat dit gebeurt, onverantwoord grote risico’s nemen en voorzichtiger hadden moeten zijn. De rechtbank overweegt dat eiser heeft verklaard dat hij aan het eind van de herfst niet verwachtte dat [naam] zich op zijn land zou bevinden, dat het geen oogsttijd was, dat op die plek alleen stallen met muilezels stonden en dat niet valt in te zien waarom [naam] daar om 5 uur ’s ochtends liep en dat het pech was dat hij daar op dat moment was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet ten onrechte tegenwerpt dat onder de door eiser gestelde omstandigheden, waarin hij als enige de PKK betaalde en smokkelwerkzaamheden verrichte, meer voorzichtigheid en oog voor de gevaren had mogen worden verwacht. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij niet direct uit Iran is gevlucht omdat hij die nacht had gewerkt en moe was. Eiser heeft net op tijd het land verlaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat niet valt in te zien waarom eiser dergelijke risico’s heeft genomen door zijn smokkelwerkzaamheden vlakbij de boomgaard van [naam] te verrichten en zich daar op 20 december 2015 op te houden, terwijl hij wist dat [naam] een vertrouwenspersoon van het regime was. Eiser heeft gewacht tot 22 december 2015 en is toen op legale wijze met eigen paspoort uitgereisd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met voormelde motivering niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is.
7. Over de steun aan en activiteiten voor de KDPI heeft eiser verklaard dat dat niet de reden van zijn vlucht was. Volgens eiser is na zijn vlucht bij de Iraanse autoriteiten bekend geworden dat hij sympathisant is van de KDPI. Dat is verder niet is onderbouwd. Ter zitting is desgevraagd verklaard dat eiser vreest dat indien de autoriteiten hem oppakken, ze ook een bekentenis voor wat betreft zijn activiteiten voor de KDPI uit hem zullen slaan. Ook dit betreft een niet onderbouwd vermoeden en is onvoldoende om vervolging dan wel een reële vrees voor schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer aan te nemen. Verweerder heeft verder onder meer terecht meegewogen dat niet valt in te zien dat de autoriteiten niet reeds tijdens zijn verblijf in Iran op de hoogte zouden zijn geweest van de steun aan de KDPI, nu eiser heeft verklaard afkomstig te zijn uit een familie die de KDPI van oudsher altijd gesteund heeft en het een plicht is om die partij te steunen (terwijl eiser het er eigenlijk niet mee eens is). Verweerder heeft de verklaringen omtrent steun aan en activiteiten voor de KDPI niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: