ECLI:NL:RBDHA:2017:6608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
NL17.1816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse eiser op basis van ongeloofwaardig relaas

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse man, had op 4 januari 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Hij stelde dat hij in Afghanistan werd bedreigd vanwege zijn werk bij de Kabul Bank, waar hij belastende documenten moest vernietigen op verzoek van een invloedrijke persoon. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag op 18 april 2017 afgewezen, omdat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig werden geacht, maar de problemen met de genoemde persoon niet. Eiser heeft het besluit bestreden en zijn zaak werd op 11 mei 2017 ter zitting behandeld.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn relaas. De rechtbank vond het ongeloofwaardig dat eiser zonder problemen het ziekenhuis kon verlaten en legaal kon uitreizen, terwijl hij stelde dat hij in gevaar was. Eiser had ook geen documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat het asielrelaas ongeloofwaardig was. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor asiel vormden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL 17.1816
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigden mr. R. Bom en mr. R. Deniz,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. A. Hadfy Kovacs.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 april 2017 (het bestreden besluit).
Het beroep is ter zitting behandeld op 11 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig D. Madjlessi, tolk Dari. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Afghaanse nationaliteit, heeft op 4 januari 2016 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Aan die aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiser is afkomstig uit Kabul in Afghanistan en werkte daar bij het archief van de Kabul Bank. De broer van de voormalig president van Afghanistan, [naam], is aandeelhouder van deze bank geweest. In opdracht van [naam] heeft [naam 2] eiser op 1 oktober 2015 gevraagd om alle voor [naam] belastende stukken uit het archief te halen en te vernietigen. [naam 2] gaf eiser daarvoor één week de tijd. Op advies van zijn vader vroeg eiser op 3 oktober 2015 om overplaatsing binnen de bank. Diezelfde dag werd eiser door vier soldaten en [naam 2] meegenomen en mishandeld. Hem werd verteld dat men wist waar hij mee bezig was en dat hij zich niet mocht laten overplaatsen. [naam 2] heeft eiser gewond naar een ziekenhuis laten brengen, waarbij verteld werd dat eiser een auto-ongeluk had gehad. Eiser is daar geopereerd, ontsnapt en vervolgens gevlucht.
3. Bij het bestreden besluit is de aanvraag afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De gestelde problemen met [naam 2] worden niet geloofd.
4. Eiser heeft het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van het asielrelaas gemotiveerd betwist. Daarop wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder heeft aan het standpunt voor zover dat ziet op de ongeloofwaardigheid van het relaas, onder meer het volgende ten grondslag gelegd:
- Eiser heeft zijn verklaringen niet met stukken onderbouwd.
- Uit diverse algemene bronnen blijkt dat vanaf 2011 onderzoek plaatsvond onder meer naar betrokkenheid van [naam] bij misstanden bij de Kabul Bank. Niet valt in te zien waarom [naam 2] eiser pas in oktober 2015 opdracht zou geven om alle stukken met betrekking tot hem uit de archieven te halen, terwijl reeds meerdere onderzoeken hadden plaatsgevonden, waarbij zelfs tegoeden van [naam] zijn bevroren.
- Eiser heeft niet kunnen verduidelijken waarom juist hij is benaderd voor deze opdracht.
De verklaring van eiser in het nader gehoor dat alleen hij en de directeur over een sleutel van het archief beschikten, is tegenstrijdig met zijn verklaring dat er veel mensen in het archief werkten. Bij zienswijze is beschreven hoe het archief toegankelijk was en is een plattegrond overgelegd. De kluis in het archief was toegankelijk met een duimafdruk, waarna een tweede deur met een sleutel geopend moest worden. In de zienswijze is vermeld dat slechts drie personen, onder wie eiser, toegang hadden tot de kluis. Niet valt in te zien waarom eiser pas bij zienswijze voor het eerst heeft verklaard dat de documenten door middel van een duimafdruk toegankelijk zijn.
- Het is vreemd dat eiser zonder problemen het ziekenhuis heeft kunnen verlaten en legaal is uitgereisd met zijn eigen paspoort en een visum dat op zijn naam stond. Immers heeft eiser verklaard dat zijn bedreigers machtig zijn en dat hij bijna dagelijks in het ziekenhuis door soldaten werd bezocht.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met de hiervoor gegeven motivering niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het relaas ongeloofwaardig is. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende heeft verduidelijkt waarom juist hij is benaderd en waarom op dat moment. De vraag waarom eiser is benaderd met de opdracht om belastend materiaal uit het archief te verwijderen, heeft eiser op de volgende summiere wijze beantwoord (pagina 8 nader gehoor): “Nou, ik werkte in het archief en had toegang tot alle documenten. Want alle belangrijke documenten in de bank liggen daar bij het archief.” De vraag of eiser de enige was die daar toegang tot had, heeft eiser als volgt beantwoord (pagina 8 nader gehoor): “Nee. Meerdere mensen werkten daar. Maar ik was samen met de directeur de enige die de sleutel had van het archief. Er werkten daar verder wel veel mensen. Ik denk dat men binnen het bedrijf een zwakke persoon in mij heeft gevonden met weinig kracht en invloed, ik kom uit een simpele familie. (…) De keuze viel op mij. Maar waarom, dat kan ik niet beantwoorden, dat was hun keuze.” Niet valt in te zien waarom eiser de aanvullende informatie over een kluis en toegang daartoe via vingerafdrukken pas bij zienswijze heeft gegeven. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat onvoldoende is doorgevraagd. Het is echter aan eiser om aannemelijk te maken dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een asielvergunning. Niet gebleken is dat eiser daartoe onvoldoende gelegenheid heeft gehad. Een asielrelaas kan niet na ontvangst van het voornemen (deels) worden herschreven. Eiser heeft verder aangevoerd dat het onderzoek vanaf 2014 is aangescherpt, dat niet bekend is hoe het onderzoek is verlopen en dat het te ver gaat om te zeggen dat direct onderzoek had moeten worden gedaan. Verweerder heeft gelet op de genoemde informatie uit openbare bronnen over de onderzoeken en heropening daarvan, bevreemdend kunnen vinden dat eiser pas in oktober 2015 is benaderd. Tegen de overwegingen van verweerder omtrent de legale uitreis na een ziekenhuisopname heeft eiser aangevoerd dat [naam 2] niet wist dat eiser zou vluchten, dat de vader van eiser in het geheim alle reisdocumenten gereed maakte en dat eiser om die reden het land heeft kunnen verlaten. Daarmee is nog niet afdoende verklaard waarom eiser legaal heeft kunnen uitreizen terwijl hij stelt in de negatieve belangstelling te staan van de autoriteiten. Ook wat eiser overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
7. Eiser heeft bij schrijven van 28 april 2017 een stuk overgelegd waarvan hij stelt dat het afkomstig is van de arts die hem in Afghanistan heeft geopereerd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit stuk, zo dit al afkomstig is van een arts die eiser in Afghanistan heeft geopereerd, niet noopt tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas, reeds omdat het feit dat eiser in Afghanistan is geopereerd niet maakt dat zijn overige verklaringen geloofwaardig moeten worden geacht. Verder is in het verslag van nader gehoor (op pagina 11) vermeld dat eiser de vraag of hij documenten van zijn ziekenhuisopname heeft gekregen als volgt heeft geantwoord: “Ik heb niet op een normale wijze dat ziekenhuis verlaten waarbij je een ontslagbericht zou krijgen, ik ben ontsnapt uit het ziekenhuis. (…)” Niet valt in te zien waarom er nu een verklaring kan worden overgelegd waarin een arts verklaart dat eiser is geopereerd aan zijn arm en na 19 dagen is ontslagen, terwijl eiser juist heeft verklaard dat geen sprake was van ontslag.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: