ECLI:NL:RBDHA:2017:6603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB 17/9880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse vreemdeling op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 juni 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, een Algerijnse vreemdeling, had op 26 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelde dat hij werd bedreigd door een criminele groep. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Algerije als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de situatie in Algerije voor hem niet veilig is en dat de autoriteiten niet in staat zijn hem bescherming te bieden.

Tijdens de zitting op 1 juni 2017 is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft overwogen dat Algerije terecht als veilig land van herkomst is aangemerkt en dat het aan de eiser is om aan te tonen dat zijn specifieke omstandigheden maken dat hij wel bescherming nodig heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen om bescherming bij de autoriteiten zinloos zou zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9880
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. S.R. Kwee,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. M.F. van der Lubbe.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 mei 2017 (bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer AWB 17/9881, plaatsgevonden op 1 juni 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Algerijnse nationaliteit. Op 26 oktober 2016 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij werd afgeperst, mishandeld en bedreigd door een criminele groep die actief was op de markt waar eiser werkte. De politie was niet in staat die groep aan te pakken.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst (Algerije).
3. Eiser heeft daartegen het volgende aangevoerd. Algerije is voor eiser niet veilig. Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat de criminele groep waardoor hij werd bedreigd straffeloos kan optreden. Eiser voert daarnaast aan dat uit de bij de zienswijze overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 7 mei 2017 blijkt dat corruptie wijdverbreid is, zodat niet van hem gevergd kan worden dat hij de politie om bescherming vraagt. Verder bestaan er kennelijk twee versies van het voornemen en wordt in het aan eiser toegestuurde voornemen melding gemaakt van problemen met ooms.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ter zitting is gebleken dat er twee versies zijn van het voornemen. Partijen zijn het erover eens dat in de aan eiser toegezonden versie een vergissing is gemaakt doordat tweemaal ‘ooms’ in plaats van criminele groep is vermeld, maar dat dit voornemen overigens gelijk is aan de juiste versie van het voornemen.
5. Niet in geschil is dat Algerije terecht is aangemerkt als veilig land van herkomst. Gelet daarop bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Wegens voornoemd rechtsvermoeden geldt daarbij een hoge drempel. Dit laat onverlet dat verweerder hetgeen de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Algerije voor de vreemdeling niet veilig is.
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser met zijn enkele verklaring dat de groep voor wie hij vreest straffeloos kan optreden, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen van bescherming bij de (hogere) autoriteiten bij voorbaat zinloos is. Niet aannemelijk is dat de Algerijnse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. Daarbij is van belang dat eiser heeft gesteld zich slechts éénmaal tot de politie in een andere buurt (Lamonta) te hebben gewend, waar hij is weggestuurd. Reeds nu eiser niet heeft getracht om bescherming te vragen bij de autoriteiten in zijn eigen district, kan hij niet aannemelijk maken dat elke poging daartoe zinloos zou zijn. De omstandigheid dat uit voornoemde brief van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt dat er veel corruptie is in Algerije, is daartoe onvoldoende. Het enkele feit dat eiser minderjarig is, maakt niet dat van hem niet kan worden verwacht dat hij zich niet tot de politie wendt. Verweerder heeft verder onweersproken gesteld dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat wel degelijk vervolging van leden van de criminele groep plaatsvond. Ook wat eiser overigens heeft aangevoerd, kan aan dit oordeel niet afdoen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.