ECLI:NL:RBDHA:2017:6593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB 17 6695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres zonder identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een Eritrese eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres, die geen identiteitsdocumenten kon overleggen, stelde dat zij vanwege de desertie van haar echtgenoot niet in staat was om een identiteitskaart aan te vragen. De rechtbank oordeelde dat de identiteit van de eiseres niet was aangetoond, omdat zij geen bewijsstukken had overgelegd die haar identiteit konden bevestigen. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat er geen bewijsnood was, aangezien de eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om documenten te verkrijgen die haar identiteit konden bevestigen. Bovendien werd de familierechtelijke relatie tussen de eiseres en haar referent niet aangetoond, omdat er geen wettig huwelijk was, maar slechts een kerkelijk huwelijk. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor de mvv terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter W. Toekoen, in aanwezigheid van griffier S. van der Hell.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/6695
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, gemachtigde mr. R. Bom,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. C.W.M. van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [referent] (hierna: referent) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres, zijn gestelde echtgenote, in het kader van nareis afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 3 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden te Breda op 17 mei 2017. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, ter zitting waargenomen door mr. R. Deniz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Eritrese nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij referent in Nederland in het kader van nareis. Referent heeft ook de Eritrese nationaliteit. Hij verblijft met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 in Nederland. Referent heeft op 10 november 2015 de procedure voor afgifte van een mvv voor eiseres gestart. Vervolgens is de besluitvorming gevolgd als weergegeven onder procesverloop.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat nu eiseres geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd, haar identiteit niet is aangetoond, terwijl er geen sprake is van bewijsnood. Weliswaar wordt eiseres gevolgd in haar standpunt dat zij zich vanwege de desertie van referent niet tot de autoriteiten kan wenden om een ID-kaart aan te vragen, maar eiseres heeft ook nagelaten om indicatieve bewijsstukken, zoals een schoolpas en/of geboorteakte over te leggen en bovendien geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat zij niet over een ID-kaart beschikt. Van bewijsnood is derhalve geen sprake. Verder is verweerder van mening dat evenmin de familierechtelijke relatie is aangetoond, nu er geen sprake is van een wettig huwelijk, maar slechts van een kerkelijk huwelijk.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het in Eritrea niet gebruikelijk is om een identiteitsdocument aan te vragen als men dat niet nodig heeft. Eritreeërs buiten de grote steden kunnen prima zonder identiteitskaart leven. Eiseres is afkomstig uit een dorp en woonde als minderjarige bij haar ouders. Daarom is zij niet in het bezit van een ID-kaart. Bovendien werden identiteitskaarten vanaf 2012 niet meer afgegeven. Voor haar en referent is het niet mogelijk om documenten aan te vragen omdat referent gedeserteerd is, dat erkent ook verweerder. Er is daarom sprake van bewijsnood. Eiseres heeft verweerder verzocht om een identificerend gehoor, maar verweerder is daarop ten onrechte niet ingegaan. Verder heeft eiseres aangevoerd dat een originele (kerkelijke) huwelijksakte is overgelegd en dat daarmee de familierechtelijke relatie is aangetoond. Naar Eritrees recht is een kerkelijk huwelijk rechtsgeldig, registratie in de Kebabi is geen voorwaarde daarvoor. Tot slot heeft eiseres naar voren gebracht dat zij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord.
4. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de identiteit van eiseres niet is aangetoond doordat geen documenten zijn overgelegd die als bewijs van haar identiteit kunnen dienen, en dat hiervoor geen aannemelijke verklaringen zijn gegeven. Blijkens het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2015 over Eritrea heeft vrijwel iedereen in Eritrea een ID-kaart. Dat eiseres geen ID-kaart had omdat zij afkomstig is uit een dorp en als minderjarige bij haar ouders woonde, volgt de rechtbank niet. Immers, eiseres is op 2 januari 2013 meerderjarig geworden en, anders dan eiseres heeft gesteld, zijn blijkens het algemeen ambtsbericht Eritrea van de minister van Buitenlandse Zaken van februari 2017, p. 21, ook na 2012 ID-kaarten uitgegeven. Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel van eiseres niet verwacht kan worden zich tot de autoriteiten te wenden, uit de stukken niet blijkt dat eiseres pogingen heeft ondernomen om via andere wegen, eventueel door tussenkomst van derden, documenten te verkrijgen waaruit haar identiteit blijkt, bijvoorbeeld een schoolpas of geboorteakte, terwijl uit het algemeen ambtsbericht van februari 2017, p. 24, blijkt dat de registratie van geboorten verplicht is en eiseres (dan wel haar ouders) derhalve over een dergelijke akte moeten beschikken. Eiseres heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert. Een identificerend gehoor is daarmee niet aan de orde.
6. Reeds omdat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond, is ook de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aangetoond. Immers, niet is vast te stellen of eiseres degene is die in de huwelijksakte is genoemd. Gelet hierop behoeft de vraag, of verweerder ten onrechte onderscheid maakt tussen traditionele en wettige huwelijken, geen bespreking.
7. Het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht door verweerder slaagt evenmin. Een bestuursorgaan mag krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op overweging 5 is de rechtbank van oordeel dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over het besluit omdat eiseres - ook in bezwaar - haar identiteit niet met documenten heeft aangetoond en evenmin heeft aangekondigd dat zij haar identiteit nog nader zou kunnen onderbouwen.
8. De slotsom is dat verweerder de aanvraag tot het verlenen van een mvv terecht heeft afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.