ECLI:NL:RBDHA:2017:6584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB 17-6693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiser zonder identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Eritrese man die in Israël verblijft, had de aanvraag ingediend om bij zijn echtgenote, referente, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen identiteitsdocumenten kon overleggen, waardoor zijn identiteit niet kon worden aangetoond. Eiser voerde aan dat het in Eritrea niet gebruikelijk is om identiteitsdocumenten aan te vragen en dat hij in bewijsnood verkeert, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank stelde vast dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn identiteit aan te tonen en dat de familierechtelijke relatie met referente niet kon worden vastgesteld zonder bewijs van zijn identiteit. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op schending van de hoorplicht, omdat er geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet zou leiden tot een ander besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/6693
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, gemachtigde mr. R. Bom,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. C.W.M. van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [referente] (hierna: referente) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser, haar gestelde echtgenoot, in het kader van nareis afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 7 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van referent kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden te Breda op 17 mei 2017. Eiser is verschenen bij gemachtigde, die werd waargenomen door mr. R. Deniz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig referente, en T. Tsegai, tolk Tigrinia. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Eritrese nationaliteit. Hij verblijft thans in Israël. Hij beoogt verblijf bij referente in Nederland in het kader van nareis. Referente is geboren in [geboortejaar] en heeft ook de Eritrese nationaliteit. Zij verblijft met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vw 2000 (Vw) in Nederland. Referente heeft op 16 oktober 2015 de procedure voor afgifte van een mvv voor eiser gestart. Vervolgens is de besluitvorming gevolgd als weergegeven onder procesverloop.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat nu eiser geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd, diens identiteit niet is aangetoond, terwijl er geen sprake is van bewijsnood. Om deze reden is de mvv-aanvraag afgewezen. Verder merkt verweerder nog op dat met de in kopie overgelegde verklaring ‘bevestiging huwelijk’ een feitelijke gezinsband niet is aangetoond, nog afgezien van het feit dat dit onmogelijk is omdat eisers identiteit niet vaststaat.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het in Eritrea niet gebruikelijk is om een identiteitsdocument aan te vragen als men dat niet nodig heeft. Eritreeërs buiten de grote steden kunnen prima zonder identiteitskaart leven. Bovendien werden identiteitskaarten vanaf 2014 niet meer afgegeven. Voor hem en referente is het niet mogelijk om aan documenten te komen omdat hij gedeserteerd is en Eritrea illegaal heeft verlaten. Er is daarom sprake van bewijsnood. Eiser heeft verweerder verzocht om een identificerend gehoor, maar verweerder is daarop niet ingegaan. Verder heeft eiser aangevoerd dat referente, ondanks het risico, toch een origineel document met betrekking tot haar huwelijk met eiser heeft opgevraagd en verkregen van de autoriteiten van Eritrea en dat met dit document de familierechtelijke relatie is aangetoond. Tot slot heeft eiser naar voren gebracht dat hij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord.
4. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de identiteit van eiser niet is aangetoond doordat geen documenten zijn overgelegd die als bewijs van zijn identiteit kunnen dienen, en dat hiervoor geen aannemelijke verklaringen zijn gegeven. Het door de Israëlische autoriteiten afgegeven document is in dit verband onvoldoende, nu niet aannemelijk is geworden dat dit is afgegeven op basis van de door de Eritrese autoriteiten afgegeven identiteitsdocumenten. Dat het voor eiser, die heeft gesteld in de stad Mendefera te hebben samengewoond met referente, niet nodig zou zijn geweest om een identiteitskaart te hebben, wordt weersproken door de informatie uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea van februari 2017, p. 21, volgens welke iedere Eritrese burger vanaf 18 jaar verplicht is een dergelijk document te bezitten, en waarin ook staat dat iedereen die in een stad woont dit document heeft. Bovendien is een identiteitskaart volgens dat ambtsbericht, p.26, nodig voor de registratie van een kerkelijk huwelijk bij de burgerlijke stand, en hebben eiser en referente gesteld dat hun huwelijk is geregistreerd.
Ter zitting heeft referente verklaard dat eiser in Eritrea wel in het bezit is geweest van een identiteitsdocument en dat hij dit document tijdens zijn reis naar Israël in de Sinaïwoestijn is kwijtgeraakt. Deze verklaring is tegenstrijdig aan de verklaring van eiser, nu hijzelf in de procedure consequent heeft verklaard in Eritrea niet in het bezit te zijn geweest van een identiteitsdocument. De verklaring van referente ondersteunt het door de rechtbank onderschreven standpunt van verweerder dat niet aannemelijk is dat eiser in Eritrea niet in het bezit is geweest van een identiteitsdocument.
Eiser heeft aldus niet aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. Een identificerend gehoor is daarmee niet aan de orde.
6. Reeds omdat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond, is ook de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente niet aangetoond. Aan een inhoudelijke beoordeling van hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de door eiser overgelegde verklaring ‘bevestiging huwelijk’ komt de rechtbank derhalve niet toe.
7. Het beroep van eiser op schending van de hoorplicht door verweerder slaagt evenmin. Een bestuursorgaan mag krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op overweging 5 is de rechtbank van oordeel dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over het besluit omdat eiser - ook in bezwaar - zijn identiteit niet met documenten heeft aangetoond en evenmin heeft aangekondigd dat hij zijn identiteit nog nader zou kunnen onderbouwen.
8. De slotsom is dat verweerder de aanvraag tot het verlenen van een mvv terecht heeft afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.