ECLI:NL:RBDHA:2017:6559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, van Marokkaanse nationaliteit, had op 3 november 2015 een aanvraag ingediend voor een visum met als doel familiebezoek in november 2016. De aanvraag werd op 13 oktober 2016 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 5 januari 2017 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 april 2017 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat de minister niet duidelijk had gemaakt welke familiebanden opgehelderd moesten worden en dat zij voldoende sociale binding met Marokko had, onder andere door de zorg voor haar moeder. De rechtbank overwoog dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat eiseres geen objectief verifieerbare stukken had overgelegd om de familierelatie met de referente aan te tonen. Ook werd geoordeeld dat eiseres niet had aangetoond dat zij voldoende sociale en economische binding met Marokko had om een tijdige terugkeer te waarborgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/2597
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

gemachtigde mr. F. el Makhtari,
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

gemachtigde mr. A.S. Poelman.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf, afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 23 maart 2017 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2017. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verder zijn verschenen [referente] (hierna: referente) en [echtgenoot van referente] (echtgenoot van referente). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is van Marokkaanse nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] . Op 3 november 2015 heeft zij verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf in november 2016 met als doel familiebezoek.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, en onder b, van de Verordening (EG) 810/2009 (Visumcode). Deze afwijzingsgronden houden, voor zover van belang, in dat eiseres niet het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf heeft aangetoond (onder a, sub ii) en indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum (onder b).
3. Eiseres heeft aangevoerd dat niet duidelijk is welke familieband verweerder opgehelderd wenst te zien. Zij stelt daartoe dat zij een vriendschappelijke band met referente heeft op gebouwd. Door haar huwelijk is referente aangetrouwd familielid geworden. Eiseres is een tante van de echtgenoot van referente. In een hoorzitting had verweerder duidelijk kunnen maken wat het belang van de familieband voor haar verblijfsdoel was. Over haar sociale binding met Marokko heeft eiseres aangevoerd dat zij met haar moeder in één huis leeft. Eiseres verzorgt haar moeder en zij heeft een hechte band met haar. Eiser stelt niet de intentie te hebben om in Nederland te blijven. Zij heeft aangeboden zo nodig een retourticket over te leggen. Verweerder laat volgens eiseres na te motiveren met welke stukken zij de twijfel van verweerder over haar terugkeer kan wegnemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toekomt en dat het op de weg van eiseres ligt om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestaat over haar voornemen Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres bij de visumaanvraag geen objectief verifieerbare stukken heeft overgelegd over de familierelatie tussen eiseres en referente. Aan de bij aanvraag overgelegde verklaring van 26 september 2016, waarin is vermeld dat eiseres en referente familie van elkaar zijn, heeft verweerder niet de waarde hoeven toe te kennen die eiseres zou wensen, omdat hieruit niet blijkt dat die op basis van brondocumenten is opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het primaire besluit voldoende duidelijk gemaakt dat van eiseres werd verwacht dat zij de gestelde familierelatie met referente met objectiveerbare bewijsstukken zou onderbouwen. Dit is in de bezwaarprocedure echter niet geschied. Zelfs in beroep heeft eiseres zulke documenten niet overgelegd. De stelling van eiseres dat het op de weg van verweerder had gelegen om in de bezwaarprocedure aan eiseres of referent te verduidelijken welk bewijs nodig is om de band tussen eiseres en referente aan te tonen, volgt de rechtbank, mede in het licht van het onder 4. genoemde uitgangspunt, niet.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij eiseres niet is gebleken van een zodanige sociale en economische binding met Marokko dat tijdige terugkeer van eiseres naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. In het kader van de sociale binding heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres gescheiden is en één dochter heeft die in Spanje woont. Er is met Marokko geen band voor wat betreft de zorg voor een eigen gezin. Daarnaast wonen een broer en twee zussen van eiseres in Europa. Verweerder heeft ook mogen vaststellen dat niet gebleken is dat de zorg voor haar moeder van bijzondere aard is en dat niet aannemelijk is gemaakt dat niemand anders die zorg zou kunnen overnemen. Er is ook niet gebleken van zwaarwegend maatschappelijke omstandigheden die eiseres dwingen om terug te gaan naar Marokko. Voor wat betreft de economische binding heeft verweerder kunnen vaststellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt. De garantstelling door [naam] heeft verweerder niet als een economische band van eiseres met Marokko hoeven aanmerken, reeds omdat niet duidelijk is in welke relatie deze persoon tot eiseres staat. Verweerder wordt dan ook gevolgd in het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen redelijke twijfel bestaat over haar voornemen Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
7. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder haar en/of referente ten onrechte in bezwaar niet heeft gehoord, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor.
7. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden aan partijen op: