ECLI:NL:RBDHA:2017:6559
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, van Marokkaanse nationaliteit, had op 3 november 2015 een aanvraag ingediend voor een visum met als doel familiebezoek in november 2016. De aanvraag werd op 13 oktober 2016 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 5 januari 2017 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 5 april 2017 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat de minister niet duidelijk had gemaakt welke familiebanden opgehelderd moesten worden en dat zij voldoende sociale binding met Marokko had, onder andere door de zorg voor haar moeder. De rechtbank overwoog dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat eiseres geen objectief verifieerbare stukken had overgelegd om de familierelatie met de referente aan te tonen. Ook werd geoordeeld dat eiseres niet had aangetoond dat zij voldoende sociale en economische binding met Marokko had om een tijdige terugkeer te waarborgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.