ECLI:NL:RBDHA:2017:6515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
C/09/530513 / FT RK 17/703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn

Op 30 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoekster had op 11 april 2017 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroeg om toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de behandeling van het verzoek op 16 mei 2017 is de verzoekster ter zitting verschenen en gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster een schuldenlast heeft van € 17.021,90, waaronder een schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van € 1.521,-, ontstaan in 2014. De verzoekster stelde dat deze boetes veroorzaakt zijn door iemand anders, maar de rechtbank oordeelde dat de auto op naam van de verzoekster stond, waardoor zij niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van deze schuld.

Daarnaast bleek uit de stukken dat de verzoekster ook een schuld had aan het UWV van € 7.449,24, ontstaan in 2015, omdat zij niet op tijd of niet volledig wijzigingen had doorgegeven aan het UWV. De verzoekster erkende ter zitting dat zij het UWV niet goed had ingelicht. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster ook ten aanzien van deze schuld niet te goeder trouw was. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

De rechtbank heeft de verzoekster in de gelegenheid gesteld om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen, uitsluitend via een advocaat, bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/530513 / FT RK 17/703
nummer verklaring: CDS1700735616
uitspraakdatum: 30 mei 2017
[verzoekster],
wonende te [straatnaam en huisnummer]
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
heeft op 11 april 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 16 mei 2017 behandeld. Verzoekster is ter zitting verschenen en gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoekster dient te voldoen.
Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekster een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekster wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties harerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke.
Het door verzoekster overgelegde schuldenoverzicht vermeldt twaalf schulden met een totale schuldenlast van € 17.021,90. Deze lijst vermeldt een schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau ter hoogte van € 1.521,-, ontstaan in 2014. Ter zitting is verzoekster verzocht om een verklaring omtrent het ontstaan van deze schuld te geven. Volgens verzoekster gaat het om boetes die zijn veroorzaakt door iemand anders. De auto stond echter wel op naam van verzoekster. Dit maakt dat de rechtbank het er voor dient te houden dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan van deze schuld niet te goeder trouw is geweest, hetgeen toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staat.
Tevens blijkt uit de stukken die bij het verzoek zijn gevoegd dat verzoekster een schuld heeft aan het UWV, ontstaan in 2015, ter hoogte van € 7.449,24. Uit een brief van het UWV van 2 maart 2017 blijkt dat deze schuld is ontstaan doordat verzoekster niet op tijd of niet volledig wijzigingen heeft doorgegeven aan het UWV. Ter zitting heeft verzoekster erkend dat zij het UWV niet goed heeft ingelicht. Nu de terugvordering het gevolg is van schending van de mededelingsplicht, is de rechtbank van oordeel dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van deze schuld. Dit maakt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ook om deze reden dient te worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoekster],
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], NEDERLAND,
wonende te [straatnaam en huisnummer]
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. M.M.F. Holtrop, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2017 in tegenwoordigheid van M. Ochalhi, griffier.
De verzoekster heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag dat van deze zaak kennis moet nemen.