ECLI:NL:RBDHA:2017:6512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
09/808634-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar grootschalige handel in en gebruik van drugs onder de jeugd in de gemeente Kaag en Braassem

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige verdachte die gedurende bijna twee jaar betrokken was bij de handel in zowel harddrugs als softdrugs in de gemeente Kaag en Braassem. De verdachte, die in de eerste vier maanden van de pleegperiode minderjarig was, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van verschillende soorten drugs, waaronder cocaïne, MDMA, amfetamine, GHB, 2CB, hasj en wiet. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, ondanks de verdediging die stelde dat het om vriendendiensten ging zonder winstbejag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en het gebrek aan inzicht van de verdachte in de laakbaarheid van zijn handelen mee. De rechtbank besloot niet het adolescentenstrafrecht toe te passen, ondanks het advies van de reclassering, omdat de verdachte op een berekenende wijze te werk was gegaan en de risico's van zijn handelen niet goed inschatte. De rechtbank heeft ook het beslag op een airsoftwapen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808634-15
Datum uitspraak: 16 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 maart 2016 (pro forma), 1 juni 2017 (inhoudelijke behandeling) en 2 juni 2017 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. T. Farber, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 december 2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of ketamine en/of GHB en/of 2CB, zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of ketamine en/of GHB en/of 2CB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 december 2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/althans/in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/ hoeveelheden (van meer dan 30 gram) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of hennep, (telkens) zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In 2015 is de politie een onderzoek gestart naar het grootschalig gebruik van en de handel in soft- en harddrugs onder de jeugd in de gemeente Kaag en Braassem. In dat onderzoek zijn de WhatsApp gesprekken op diverse telefoons uitgelezen en zijn er taps geplaatst. Daarnaast zijn meer dan vijftig personen gehoord, waarvan het merendeel als verdachte. Vier van hen worden thans vervolgd, waaronder de verdachte.
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode 1 januari 2014 tot en met 7 december 2015 zowel softdrugs (hasj en wiet) als harddrugs (MDMA, amfetamine, GHB, 2CB, cocaïne en ketamine) heeft verkocht, verstrekt en/of afgeleverd, zoals strafbaar gesteld in artikel 2 onder B juncto artikel 10 van de Opiumwet en artikel 3 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet.
De verdachte heeft een gedeeltelijk bekennende verklaring afgelegd die - kort samengevat - inhoudt dat hij drugs heeft verstrekt aan anderen maar dat dit in de meeste gevallen vriendendiensten betrof waar niet of nauwelijks winst op werd gemaakt.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Daarbij stelt zij voorop dat het al dan niet maken van winst
geenvereiste is om tot bewezenverklaring te komen van overtreding van artikel 2 onder B en artikel 3 onder B van de Opiumwet, aangezien het enkel verstrekken van drugs (al dan niet als ‘vriendendienst’) reeds strafbaar is.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij dient te worden vrijgesproken van de handel in ketamine.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de bewezenverklaring. Wel is bepleit dat wat er aan de zijde van de verdachte is gebeurd, zeer minimaal is geweest.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank geeft hieronder een selectie weer van verklaringen en bevindingen met betrekking tot (onder meer) tapgesprekken en WhatsApp berichten. Deze worden kort en zakelijk weergegeven. Voor zover de inhoud van die verklaringen en bevindingen voor het bewijs wordt gebezigd, is de zakelijke weergave voorzien van een eindnoot, waarin het gebezigde bewijsmiddel is opgenomen. Voor zover betwist acht de rechtbank die verklaringen en bevindingen voldoende betrouwbaar, nu zij in voldoende mate worden ondersteund door de andere gebezigde bewijsmiddelen.
3.4.1
Het onder 1 ten laste gelegde
De verklaringen, tapgesprekken, WhatsApp berichten en bevindingen
De verdachte heeft verklaard dat de verdenking klopt en dat hij harddrugs heeft verkocht aan anderen. Dit ging om XTC, speed, GHB en 2CB. Cocaïne heeft hij vrijwel nooit verkocht. Dit is uiterlijk begin 2014 op kleine schaal gestart en in de zomer van 2014 uitgebreid tot een grotere groep afnemers. De frequentie hiervan wisselde. [2]
[betrokkene 6] heeft verklaard dat zij bij de verdachte XTC of amfetamine haalde, meestal 1 gram pep of twee xtc pillen. In de periode dat ze ook kocht voor anderen was dit iets meer. Ze heeft éénmaal cocaïne bij de verdachte gehaald. In totaal heeft ze dertig keer bij de verdachte gekocht. [3] [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij twee maal om cocaïne aan de verdachte heeft gevraagd en ook heeft gekregen, nadat hij had gehoord dat de verdachte dit kon regelen. Dit was in november 2015. Ook heeft hij eenmaal XTC gekregen van de verdachte. [4] Door [betrokkene 2] is verklaard dat hij weliswaar zelf nooit iets heeft gekocht bij de verdachte maar dat hij wel heeft gezien dat anderen pep, ketamine en GHB kochten. Dit was in de zomer van 2015. [5] [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij eenmaal 2CB heeft gebruikt, die hij kreeg van de verdachte. Hiervoor hoefde hij niet te betalen. [6] Ook [medeverdachte] heeft verklaard dat hij een keer 2CB heeft gekregen van de verdachte en weleens speed bij hem heeft gekocht. Daarnaast heeft hij gezien dat de verdachte GHB verkocht aan iemand. [7]
In een WhatsApp gesprek van 20 juli 2015 wordt door ene ‘fixer’ vanaf het telefoonnummer dat is opgegeven door de verdachte, en op welk nummer de beller meermalen met [Verdachte] wordt aangesproken, gesproken met [betrokkene 5] . In dit gesprek geeft ‘fixer’ aan 2CB te hebben voor 5 euro en 5 voor 20. Hij geeft daarbij aan dat [betrokkene 5] er dan drie kan doorverkopen. [8] In een WhatsApp gesprek tussen de verdachte en [betrokkene 6] geeft de verdachte aan dat hij ‘snel snel’ en ‘doppies’ heeft. Hierop geeft [betrokkene 6] aan dat zij wel wil, waarop de verdachte haar vraagt of zij niet liever 5 voor 25 wil. [betrokkene 6] stemt hier mee in. In een WhatsApp gesprek met [betrokkene 7] bestelt de verdachte op 18 september een liter G. Op 28 oktober 2015 geeft de verdachte aan dat deze fles minder goed is, terwijl de andere dat wel waren, en dat hij er nog een moet hebben. Op 12 november 2015 geeft hij aan dat hij er weer één moet hebben. [9]
In een tapgesprek van de telefoon van de verdachte wordt door een anonieme persoon om snoep gevraagd. De verdachte zegt dat ze drie per stuk zijn, dat hij dat er ook voor betaalt en dat hij ze aan anderen voor vijf verkoopt. [10] In een WhatsApp gesprek met [betrokkene 7] op 27 augustus 2015 geeft verdachte aan ‘snel’ nodig te hebben voor een mooi prijsje. Een ons pasta kost 170, terwijl een zakje van 5 gram kan worden doorverkocht voor € 25, waardoor er ruim € 15 kan worden gepakt. [11]
In een proces-verbaal van bevindingen heeft de politie geverbaliseerd dat ‘snel’ straattaal is voor speed en G en Dop(pie) voor GHB. [12] De verdachte heeft verklaard dat met snoep XTC wordt bedoeld. [13]
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van de in de eindnoten opgenomen bewijsmiddelen vast dat de verdachte zowel speed, XTC, GHB, 2CB en cocaïne heeft verkocht, verstrekt en afgeleverd aan meerdere personen in de periode van 1 januari 2014 tot 7 december 2015 in de gemeente Kaag en Braassem. De rechtbank zal het onder 1 ten laste gelegde feit daarom bewezen verklaren. Dit ging in sommige gevallen om grotere hoeveelheden waarvoor ook winsten werden gemaakt.
De rechtbank komt niet tot bewezenverklaring van overtreding van de Opiumwet met betrekking tot ketamine. Ketamine valt immers onder de Geneesmiddelenwet en is niet opgenomen in Lijst I van de Opiumwet en is evenmin aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3A van de Opiumwet. De verdachte zal hiervan daarom worden vrijgesproken.
3.4.2
Het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode een hoeveelheid van in totaal meer dan dertig gram softdrugs heeft verstrekt, verkocht en afgeleverd. Nu de verdachte dit feit heeft bekend, daar later niet op teruggekomen is en er door zijn raadsman geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
  • de eigen verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 juni 2017, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] (p. 91 t/m 93), inhoudende de verklaring van [medeverdachte] dat hij dat hij recentelijk 45 gram hasj en 20 gram hasj bij de verdachte heeft gekocht, dat de verdachte ook aan anderen verkocht en dat de verdachte hem een bal hasj aanbood voor zeventig euro;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2015 (blz. 217 t/m 223), inhoudende de bevindingen omtrent een WhatsApp gesprek tussen de verdachte en ene [betrokkene 8] , waarin de verdachte aan [betrokkene 8] vraagt of deze nog mensen kent voor 270 gram hasj;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2015 (blz. 1157 t/m 1159) en de bijbehorende bijlagen 7 en 8, inhoudende een tapgesprek tussen de verdachte een onbekende man waarin de verdachte aangeeft dat de hash bijna op is omdat hij er gister al een ons van heeft verkocht en een gesprek tussen de verdachte en een onbekende man waarin de verdachte zegt dat hij interesse heeft in assie omdat hij net drie ons heeft gekocht en in één dag als een ons is kwijt geraakt.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 december 2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA en amfetamine en GHB en 2CB, zijnde cocaïne en MDMA en amfetamine en GHB en 2CB telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 december 2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en hennep, telkens zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte - met toepassing van het adolescentenstrafrecht - een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en een taakstraf voor de duur van tachtig uren subsidiair veertig dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat - met toepassing van het adolescentenstrafrecht - moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal acht weken, zonder voorwaardelijk strafdeel en zonder taakstraf. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte reeds te lang in voorarrest heeft doorgebracht (grotendeels in een reguliere penitentiaire inrichting), het een oude zaak betreft en de publiciteit die aan de zaak is gegeven verdachte schade heeft opgeleverd. Subsidiair is bepleit dat - indien een voorwaardelijke straf wordt opgelegd - de proeftijd dient te worden beperkt tot één jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Uit de getuigenverklaringen, de tapgesprekken, de WhatsApp gesprekken en de eigen verklaring van de verdachte volgt dat de verdachte gedurende twee jaar geregeld drugs meebracht, verkocht en verstrekte aan anderen. Dit betrof niet alleen wiet en hasj, maar ook speed, XTC, cocaïne, GHB en 2CB. Zoals één van de getuigen heeft verklaard: ‘hij had altijd wel de meest verschillende soorten drugs’. Het ging daarnaast zowel om kleine als om grote hoeveelheden. Dat het hierbij enkel zou gaan om 'vriendendiensten' acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit het dossier volgt immers dat de verdachte anderen actief benaderde met de vraag of zij drugs wilde hebben of iemand kende die hierin was geïnteresseerd. Deze mensen bevonden zich ook buiten de vriendenkring van de verdachte. Daarnaast staat voor de rechtbank vast dat de verdachte wel degelijk - in een deel van de gevallen - winst heeft gemaakt, al dan niet doordat hij een grotere partij kon afnemen. Dat deze winst niet onaanzienlijk was, blijkt wel uit het tapgesprek met [betrokkene 7] , waarin wordt aangegeven dat als de verdachte zakjes speed verkoopt voor € 25,- hij € 10,- aan winst maakt en uit het tapgesprek waarin de verdachte zegt pillen te kopen voor € 3,- en te verkopen voor € 5,-. Ook was de verdachte zich er van bewust dat een deel van de drugs die hij verkocht vervolgens weer werd doorverkocht. Een deel van de afnemers was daarnaast minderjarig, hetgeen bij de verdachte bekend was. De rechtbank rekent deze feiten en omstandigheden ten nadele van de verdachte mee.
De persoon van de verdachte
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 mei 2017 is de verdachte weliswaar eerder veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een vroeghulprapport, een reclasseringsadvies en een voortgangsverslag van de jeugdreclassering van 10 december 2015, respectievelijk 16 maart 2016 en 23 mei 2017. De jeugdreclassering heeft gerapporteerd dat de verdachte een stabiele thuissituatie heeft, geen financiële problemen heeft en steun krijgt van zijn ouders. Hij heeft een baan en volgt een opleiding. Sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis heeft hij een meldplicht bij de jeugdreclassering. Voorts heeft hij een behandeling gevolgd bij het Palmhuis, die met goed gevolg is afgerond. Hij gebruikt geen drugs meer. De kans op recidive is klein mits hij weerbaar blijft in contacten met anderen en bewuste keuzes blijft maken. Geadviseerd wordt om het adolescentenstrafrecht toe te passen en een (onvoorwaardelijke) werkstraf op te leggen. Ter zitting heeft de deskundige van de jeugdreclassering gepersisteerd bij het advies en aangegeven dat de verdachte veel zelfinzicht heeft.
De houding van de verdachte
De verdachte heeft meteen na zijn aanhouding een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft echter direct de omvang en ernst van zijn handelen getracht te bagatelliseren door te spreken van ‘vriendendiensten’. Hieronder verstaat verdachte dat hij als hij toch zelf ging halen, meteen iets voor zijn vrienden meenam die hem hiervoor niet of nauwelijks meer betaalden dan wat hij ervoor had betaald. De rechtbank stelt voorop dat de bewijsmiddelen in het dossier een geheel ander beeld schetsen, maar overweegt daarnaast dat door zijn gedrag als ‘vriendendienst’ te bestempelen hij volstrekt miskent welke ernstige gevolgen de drugs kunnen hebben voor de gezondheid van die - ook minderjarige - vrienden en andere personen aan wie hij verstrekte. Dat hij zijn handelen niet alleen vlak na zijn aanhouding, maar tot op heden nog steeds als zodanig bestempelt, baart de rechtbank zorgen. Zo heeft verdachte ter zitting aangegeven inmiddels te beseffen dat wat hij deed strafbaar is, maar tevens heeft hij aangegeven dat hij vindt dat het onderzoek van de politie volledig is opgeblazen en dat het nauwelijks iets heeft opgeleverd. Dergelijke uitspraken getuigen van een volledige afwezigheid van enig besef over de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
De rechtbank ziet in de gestelde schade door publiciteit geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen
Adolescentenstrafrecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het adolescentenstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De verdachte was gedurende de eerste vier maanden van de pleegperiode minderjarig, maar het overgrote deel van de feiten heeft hij gepleegd toen hij reeds meerderjarig was. Door de reclassering is geadviseerd om adolescentenstrafrecht toe te passen, omdat hij beïnvloedbaar en kinderlijk zou zijn en de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks zou kunnen inschatten. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis is hij begeleid door de jeugdreclassering en heeft hij steun gekregen van zijn ouders. De jeugdreclassering acht het thans niet meer nodig om de verdachte verder te begeleiden.
Anders dan de jeugdreclassering, de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd - zoals hiervoor uiteengezet en waaruit onder meer blijkt dat verdachte op een berekenende wijze te werk is gegaan - geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Daarnaast zou toepassing van het adolescentenstrafrecht geen opvoedkundige meerwaarde hebben, nu de reclassering verdere begeleiding niet nodig acht.
De verdachte heeft gedurende bijna twee jaar zowel softdrugs als harddrugs verkocht en verstrekt aan anderen. Drugs zijn zeer slecht voor de volksgezondheid en met name harddrugs kunnen ernstige verslavingen teweeg brengen. Daarom worden in de meeste gevallen forse straffen opgelegd voor dit soort feiten. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (het LOVS) noemt als oriëntatiepunt bij een volwassen dader een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden voor het met enige regelmaat gedurende zes tot twaalf maanden verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat. Er bestaat geen oriëntatiepunt voor feiten die gedurende een langere periode zijn gepleegd of wanneer niet enkel gebruikershoeveelheden zijn verstrekt, maar het spreekt voor zich dat dergelijke omstandigheden een hogere straf rechtvaardigen.
Evenmin geeft het LOVS oriëntatiepunten voor het verkopen, verstrekken en/of leveren van softdrugs.
De rechtbank zal bij de op te leggen straf de door het LOVS genoemde gevangenisstraf van twaalf maanden als uitgangspunt nemen, waarbij zij de hiervoor genoemde factoren en omstandigheden in strafverzwarende of -verminderende zin zal meewegen.
Conclusie
De verdachte heeft 101 dagen in voorarrest doorgebracht en is sinds 17 maart 2016 geschorst uit de voorlopige hechtenis. Gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte sindsdien heeft doorgemaakt, acht de rechtbank het niet wenselijk om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het door hem ondergane voorarrest overschrijdt.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank het daarom passend en geboden om aan de verdachte, naast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren op te leggen. De rechtbank komt hiermee tot een aanzienlijke hogere straf dan die door de officier van justitie is geëist en die zij aan de medeverdachten zal opleggen. Dit is enerzijds gelegen in de toepassing van het volwassenenstrafrecht en anderzijds in de omstandigheid dat de verdachte gedurende een langere periode, op grotere schaal, een grotere verscheidenheid aan drugs heeft verhandeld en totaal geen inzicht in het laakbare van zijn handelen heeft getoond. Door die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lagere straf. De rechtbank ziet geen aanleiding om slechts een proeftijd van één jaar op te leggen aan de verdachte.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
Inleiding
Onder de verdachte is bij de huiszoeking beslag gelegd op een airsoftwapen van het merk Heckler Koch.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het beslag zal worden onttrokken aan het verkeer.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst vermelde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien het aan de verdachte toebehoort en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen, en op grond waarvan gezegd kan worden dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 (honderdtachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst vermelde voorwerp, te weten: een airsoftwapen van het merk Heckler Koch.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp voorzitter,
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter,
mr. J.J. Peters, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Ekkart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna - en in de eindnoten - wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015227313, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 2535).
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 december 2015 (p. 412 t/m 419), voor zover inhoudende:
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 6] bij de rechter-commissaris van 7 maart 2016, voor zover inhoudende:
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] bij de rechter-commissaris van 30 mei 2016, voor zover inhoudende:
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] bij de rechter-commissaris van 30 mei 2016, voor zover inhoudende:
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 11] bij de rechter-commissaris van 30 mei 2016, voor zover inhoudende:
7.Het proces-verbaal van verhoor C. [medeverdachte] van 13 oktober 2015 (p. 83 t/m 90), voor zover inhoudende.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2015 (blz. 35), met de bijbehorende bijlage, voor zover inhoudende:
9.Het proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2015 (blz. 217 t/m 223), voor zover inhoudende
10.Het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2015 (blz. 123 t/m 124) met de bijbehorende bijlage (blz. 128).
11.Het proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2015 (blz. 221).
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2015 (blz. 58 t/m 59), voor zover inhoudende:
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 januari 2016 (blz. 2014 t/m 2019), voor zover inhoudende: