ECLI:NL:RBDHA:2017:6511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
09/808995-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar grootschalige handel in en gebruik van drugs onder de jeugd in de gemeente Kaag en Braassem

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige verdachte die gedurende een periode van vijf maanden harddrugs (speed, XTC en cocaïne) en gedurende acht maanden softdrugs (wiet en hasj) heeft verhandeld. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van deze drugs aan verschillende afnemers, waaronder minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de verdachte enkel vriendendiensten verleende en dat er wel degelijk winst werd gemaakt. De verdachte heeft tijdens het proces een gedeeltelijk bekennende verklaring afgelegd, maar ontkende de verkoop van bepaalde drugs zoals cocaïne, GHB en 2CB. De rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder getuigenverklaringen en tapgesprekken, vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van tachtig uren. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten, de impact op de volksgezondheid en de rol van de verdachte in de drugshandel zwaar wogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808995-15
Datum uitspraak: 16 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 maart 2016 (pro forma), 9 juni 2016 (pro forma), 1 juni 2017 (inhoudelijke behandeling) en 2 juni 2017 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. W.S.A.H. Croes, advocaat te Bodegraven, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 7 december 2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of ketamine en/of GHB en/of 2CB zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of ketamine en/of GHB en/of 2CB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 7 december 2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/althans/in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/ hoeveelheden (van meer dan 30 gram) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of hennep, (telkens) zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
Hij op of omstreeks 7 december 2015 te Leimuiden, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 99 (XTC)pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In 2015 is de politie een onderzoek gestart naar het grootschalig gebruik van en de handel in soft- en harddrugs onder de jeugd in de gemeente Kaag en Braassem. In dat onderzoek zijn de WhatsApp gesprekken op diverse telefoons uitgelezen en zijn er taps geplaatst. Daarnaast zijn meer dan vijftig personen gehoord, waarvan het merendeel als verdachte. Vier van hen worden thans vervolgd, waaronder de verdachte.
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode 1 januari 2015 tot en met 7 december 2015 zowel softdrugs (hasj en wiet) als harddrugs (MDMA, amfetamine, GHB, 2CB, cocaïne en ketamine) heeft verkocht, verstrekt en/of afgeleverd, zoals strafbaar gesteld in artikel 2 onder B juncto artikel 10 van de Opiumwet en artikel 3 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet.
De verdachte heeft een gedeeltelijk bekennende verklaring afgelegd die - kort samengevat - inhoudt dat hij drugs heeft verstrekt aan anderen maar dat dit in de meeste gevallen vriendendiensten betrof waar niet of nauwelijks winst op werd gemaakt.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Daarbij stelt zij voorop dat het al dan niet maken van winst
geenvereiste is om tot bewezenverklaring te komen van overtreding van artikel 2 onder B en artikel 3 onder B van de Opiumwet, aangezien het enkel verstrekken van drugs (al dan niet als ‘vriendendienst’) reeds strafbaar
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij dient te worden vrijgesproken van de handel in ketamine.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten de periode dient te worden beperkt van de zomervakantie 2015 tot 24 november 2015 en dat de handel beperkt is geweest en de verdiensten gering.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank geeft hieronder een selectie weer van verklaringen en bevindingen met betrekking tot (onder meer) tapgesprekken en WhatsApp berichten. Deze zijn kort en zakelijk weergegeven. Voor zover de inhoud van die verklaringen en bevindingen voor het bewijs wordt gebezigd, is de zakelijke weergave voorzien van een eindnoot, waarin het gebezigde bewijsmiddel is opgenomen. Voor zover betwist acht de rechtbank die verklaringen en bevindingen voldoende betrouwbaar, nu zij in voldoende mate worden ondersteund door de andere gebezigde bewijsmiddelen. De enkele omstandigheid dat sommige van deze verklaringen zijn afgelegd door medeverdachten, is onvoldoende om aan de betrouwbaarheid te twijfelen, te meer nu die medeverdachten zichzelf ook hebben belast.
3.4.1
Het onder 1 ten laste gelegde feit
De verklaringen, tapgesprekken en WhatsApp berichten
De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf de zomer van 2015 speed en XTC heeft verstrekt aan anderen. In sommige gevallen kreeg hij hiervoor een vergoeding. Hij maakte hierop echter nauwelijks winst. Na 24 november 2015 is hij hiermee gestopt. [2] Hij heeft ontkend dat hij cocaïne, GHB en 2CB heeft verkocht of verstrekt.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de verdachte kent omdat het een goede vriend is van zijn broer. Hij wist dat de verdachte een tijdje (onder meer) speed heeft verkocht. [3] Ook [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij wist dat de verdachte pep verkocht. Hij heeft ook daadwerkelijk eenmaal pep bij hem gekocht. [4] [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij zowel XTC als speed bij de verdachte heeft gekocht. [5]
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij speed kocht bij de verdachte voor vijf euro per gram en dat hij ook coke van de verdachte heeft ontvangen waar hij niet voor hoefde te betalen. [6] Ook [betrokkene 4] heeft verklaard cocaïne ontvangen te hebben van de verdachte, waarvoor zij 35 euro per gram moest betalen. [7]
Meerdere getuigen hebben verklaard dat zij ketamine van de verdachte hebben gekocht of gekregen. Er is niet verklaard over het verkopen of verstrekken van 2CB of GHB door de verdachte.
De vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van de in de eindnoten opgenomen bewijsmiddelen vast dat de verdachte in zowel speed, XTC als cocaïne heeft gehandeld in de gemeente Kaag en Braassem, zodat dit feit bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal evenwel – mede gelet op de verklaring van de verdachte - de pleegperiode inkorten van 1 juli 2017 tot 24 november 2015, nu zij onvoldoende bewijs aanwezig acht dat de verdachte reeds voor de zomer van 2015 drugs dealde.
Naar het oordeel van de rechtbank is er daarnaast onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor handen dat de verdachte tevens GHB en 2CB heeft verkocht of verstrekt, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Evenmin komt de rechtbank tot bewezenverklaring van overtreding van de Opiumwet met betrekking tot ketamine. Ketamine valt immers onder de Geneesmiddelenwet en is niet opgenomen in Lijst I van de Opiumwet en is evenmin aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3A van de Opiumwet. Ook hiervan zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.
3.4.2
De onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode een hoeveelheid van in totaal meer dan dertig gram softdrugs heeft verkocht, verstrekt en afgeleverd. Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 99 XTC-pillen voorhanden heeft gehad op 7 december 2015. Nu de verdachte deze feiten heeft bekend, daar later niet op teruggekomen is en er door zijn raadsman geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor feit 2:
  • de eigen verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 juni 2017, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
  • het proces verbaal van verhoor van [betrokkene 5] van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2015227313-211 van 14 december 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (blz. 1504 t/m 1516), inhoudende de verklaring van [betrokkene 5] dat hij sinds de zomervakantie 2015 jointjes kocht bij de verdachte;
  • het proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2015227313-165 van 9 december 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 1005 t/m 1007), inhoudende een WhatsApp gesprek tussen [betrokkene 2] en de verdachte vanaf 4 mei 2015 waarin [betrokkene 2] en de verdachte spreken over het kopen van baabies of gruis (de rechtbank begrijpt wiet/hasj).
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor feit 3:
  • de eigen verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 juni 2017, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
  • het proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2015227313-147 van 8 december 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (blz. 1091), inhoudende de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van in totaal 99 pillen in de woning van de verdachte;
  • een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (blz. 2485 t/m 2486), inhoudende het onderzoek naar de aangetroffen pillen en de bevindingen dat de monsters MDMA bevatten.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1
juli2015 tot en met
24 november2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA en amfetamine zijnde cocaïne, en MDMA en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
2.
hij in de periode van
4 mei2015 tot en met
24 november2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en hennep, telkens zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 7 december 2015 te Leimuiden, opzettelijk aanwezig heeft gehad 99 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3: opzettelijk handelen met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van tien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair zestig dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien en voor zover de rechtbank tot bewezenverklaring komt, moet worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In de strafdossiers bevindt zich een veelheid aan verklaringen en bevindingen, waaruit blijkt van de omvang en frequentie van het handelen van de verdachte en de winsten die door hem zijn gemaakt. Een deel van deze processen-verbaal zijn reeds genoemd bij de bewezenverklaring. De rechtbank zal deze omstandigheden meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Het verkopen, verstrekken en afleveren van drugs
De verdachte heeft gedurende een periode van vijf maanden in harddrugs en gedurende acht maanden in softdrugs gehandeld. Drugs zijn zeer slecht voor de volksgezondheid en met name harddrugs kunnen ernstige verslavingen teweeg brengen. Daarom worden in de meeste gevallen forse straffen opgelegd voor dit soort feiten. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ( LOVS) noemt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden voor het met enige regelmaat gedurende zes tot twaalf maanden verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat en bij een duur van minder dan zes maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Er bestaat geen oriëntatiepunt voor feiten waarbij niet enkel gebruikershoeveelheden zijn verstrekt. Evenmin geeft het LOVS oriëntatiepunten voor het verkopen, verstreken en/of leveren van softdrugs. De rechtbank zal bij de op te leggen straf de door het LOVS genoemde gevangenisstraf van twaalf maanden als uitgangspunt nemen, waarbij zij hierna te noemen factoren en omstandigheden in strafverzwarende of -verminderende zin zal meewegen.
De ernst van de feiten
Uit de getuigenverklaringen, de tapgesprekken, de WhatsApp gesprekken en de eigen verklaring van de verdachte volgt dat de verdachte gedurende een flink aantal maanden geregeld drugs meebracht, verkocht en verstrekte aan anderen. Dit betrof zowel wiet en hasj, als speed, XTC en cocaïne. Dat het hierbij enkel zou gaan om 'vriendendiensten' acht de rechtbank niet aannemelijk. De mensen aan wie hij leverde, bevonden zich ook buiten de vriendenkring van de verdachte. Daarnaast staat voor de rechtbank vast dat de verdachte wel degelijk - in een deel van de gevallen - winst heeft gemaakt, al dan niet doordat hij een grotere partij kon afnemen en zo de kostprijs (voor zijn eigen gebruik) omlaag kon brengen. Ook was de verdachte zich er van bewust dat een deel van de drugs die hij verkocht, vervolgens weer werd doorverkocht. Een deel van de afnemers was daarnaast minderjarig. De rechtbank rekent deze feiten en omstandigheden ten nadele van de verdachte mee.
De persoon van de verdachte
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 mei 2017 betreffende de verdachte, is hij de afgelopen jaren weliswaar eerder veroordeeld voor misdrijven, maar niet voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsadvies van 26 februari 2016 en een voortgangsverslag van 29 mei 2017. Hieruit volgt dat de verdachte woonachtig is bij zijn ouders en een baan heeft. In het kader van de schorsingsvoorwaarden heeft de verdachte en meldplicht gehad en heeft hij met goed gevolg een leefstijltraining afgerond. Het problematische drugsgebruik is sinds de detentie gestopt, wel drinkt de verdachte in het weekend nog overmatig alcohol. Het contact met oude vrienden is door hem verbroken. De reclassering acht het voortzetten van een meldplicht niet langer noodzakelijk.
De houding van de verdachte
De verdachte heeft van begin af aan op onderdelen een bekennende verklaring afgelegd. Hij is echter niet geheel open geweest over alle verschillende soorten drugs die hij verstrekte en de omvang van zijn handelen. Ter zitting heeft hij evenmin blijk gegeven van volledig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen. Hij heeft weliswaar spijt betuigd, maar wel meermalen bagatelliserend gesteld dat het slechts 'vriendendiensten' betroffen. De rechtbank stelt voorop dat de bewijsmiddelen in het dossier een ander beeld schetsen en overweegt daarnaast dat hij door zijn gedrag als ‘vriendendienst’ te bestempelen volstrekt miskent welke ernstige gevolgen de drugs kunnen hebben voor de gezondheid van die vrienden en andere personen aan wie hij verstrekte. Dat hij zijn handelen niet alleen vlak na zijn aanhouding, maar tot op heden nog steeds als zodanig bestempelt, baart de rechtbank zorgen. Dergelijke uitspraken getuigen immers van een volledige afwezigheid van enig besef over de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
Conclusie
De verdachte heeft 186 dagen in voorarrest doorgebracht en is sinds 10 juni 2016 geschorst uit de voorlopige hechtenis. Gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte sindsdien heeft doorgemaakt, acht de rechtbank het niet wenselijk om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het door hem ondergane voorarrest overschrijdt.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank het daarom passend en geboden om aan de verdachte, naast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf voor de duur van tachtig uren op te leggen. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat hoewel verdachte behalve softdrugs ook een grote verscheidenheid aan harddrugs heeft verkocht en slechts beperkt inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen, zij in het dossier geen aanknopingspunten heeft aangetroffen om van een frequente handel op grote schaal uit te gaan. Ook is de bewezenverklaarde periode korter dan bij een aantal medeverdachten.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
80 (tachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, voorzitter,
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter,
mr. J.J. Peters, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Ekkart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna - en in de eindnoten - wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015227313, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 2535).
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 7 december 2015 (blz. 744 t/m 746), voor zover inhoudende:
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 8 december 2015 (blz. 115 t/m 122), voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] :
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris van 8 maart 2016, voor zover inhoudende:
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige R. [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris van 7 maart 2017, voor zover inhoudende:
6.Het proces-verbaal van verhoor M. [betrokkene 3] van 14 december 2015 (blz. 1485 t/m 1495), voor zover inhoudende:
7.Het proces-verbaal van verhoor J. [betrokkene 4] van 16 februari 2016 (blz. 2260 t/m 2266), voor zover inhoudende: