ECLI:NL:RBDHA:2017:6510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
09/808761-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar grootschalige handel in en gebruik van drugs onder de jeugd in de gemeente Kaag en Braassem

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige verdachte die gedurende een jaar betrokken was bij de handel in harddrugs, waaronder speed, XTC, GHB en 2CB, en in mindere mate softdrugs zoals wiet en hasj. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van deze drugs aan verschillende afnemers, waaronder minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat zijn handelen enkel bestond uit vriendendiensten en dat er wel degelijk winst werd gemaakt. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van tachtig uren. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van medeverdachten, tapgesprekken en WhatsApp-berichten, die voldoende bewijs boden voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte had eerder een gedeeltelijk bekennende verklaring afgelegd, maar toonde geen volledig inzicht in de ernst van zijn handelen. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de impact van drugs op de volksgezondheid en de betrokkenheid van minderjarigen. De verdachte had 186 dagen in voorarrest doorgebracht en de rechtbank besloot om de opgelegde straf niet verder te verzwaren, rekening houdend met zijn positieve ontwikkeling sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808761-15
Datum uitspraak: 16 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte ],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 maart 2016 (pro forma), 9 juni 2016 (pro forma), 1 juni 2017 (inhoudelijke behandeling) en 2 juni 2017 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. L. Tricoli, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 7 december 2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem en/of te Rijsenhout althans in Nederland, meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of ketamine en/of GHB en/of 2CB zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of ketamine en/of GHB en/of 2CB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 7 december 2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem en/of te Rijsenhout, althans in Nederland, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/althans/in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/ hoeveelheden (van meer dan 30 gram) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of hennep, (telkens) zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 7 december 2015 te Rijsenhout, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 47,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of 15 milliliter GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In 2015 is de politie een onderzoek gestart naar het grootschalig gebruik van en de handel in soft- en harddrugs onder de jeugd in de gemeente Kaag en Braassem. In dat onderzoek zijn de WhatsApp gesprekken op diverse telefoons uitgelezen en zijn er taps geplaatst. Daarnaast zijn meer dan vijftig personen gehoord, waarvan het merendeel als verdachte. Vier van hen worden thans vervolgd, waaronder de verdachte.
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode 1 januari 2015 tot en met 7 december 2015 zowel softdrugs (hasj en wiet) als harddrugs (MDMA, amfetamine, GHB, 2CB, cocaïne en ketamine) heeft verkocht, verstrekt en/of afgeleverd, zoals strafbaar gesteld in artikel 2 onder B juncto artikel 10 van de Opiumwet en artikel 3 onder B juncto artikel 11 van de Opiumwet.
De verdachte heeft een gedeeltelijk bekennende verklaring afgelegd die - kort samengevat - inhoudt dat hij drugs heeft verstrekt aan anderen maar dat dit in de meeste gevallen vriendendiensten betrof waar niet of nauwelijks winst op werd gemaakt.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Daarbij stelt zij voorop dat het al dan niet maken van winst
geenvereiste is om tot bewezenverklaring te komen van overtreding van artikel 2 onder B en artikel 3 onder B van de Opiumwet, aangezien het enkel verstrekken van drugs (al dan niet als ‘vriendendienst’) reeds strafbaar is.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij dient te worden vrijgesproken van de handel in ketamine.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Hiertoe is - kort gezegd - aangevoerd dat de verklaringen die zich in het dossier bevinden onbetrouwbaar zijn, omdat deze zijn afgelegd door medeverdachten die hebben getracht de schuld van zich af te schuiven en getuigen die wisselend hebben verklaard.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank geeft hieronder een selectie weer van verklaringen en bevindingen met betrekking tot (onder meer) tapgesprekken en WhatsApp berichten. Deze worden kort en zakelijk weergegeven. Voor zover de inhoud van die verklaringen en bevindingen voor het bewijs wordt gebezigd, is de zakelijke weergave voorzien van een eindnoot, waarin het gebezigde bewijsmiddel is opgenomen. Voor zover betwist, acht de rechtbank die verklaringen en bevindingen voldoende betrouwbaar, nu zij in voldoende mate worden ondersteund door de andere gebezigde bewijsmiddelen. De enkele omstandigheid dat sommige van deze verklaringen zijn afgelegd door medeverdachten, is onvoldoende om aan de betrouwbaarheid te twijfelen, te meer nu die medeverdachten zichzelf ook hebben belast.
3.4.1
Het onder 1 ten laste gelegde feit
De verklaringen, tapgesprekken, WhatsApp berichten en bevindingen
De verdachte heeft verklaard dat hij soms wel dagelijks harddrugs kocht en dan ook wel eens voor anderen meenam. Dit betrof dan speed. Daarnaast heeft hij verklaard dat vrienden GHB van hem gebruikten en dat hij wel eens XTC heeft gehaald voor één van zijn medeverdachten. Ook heeft hij verklaard dat hij een voorraadje van wel vijftig gram speed had liggen. [2] Hij heeft ontkend dat hij 2CB en cocaïne heeft verstrekt of verkocht en ter zitting heeft hij ook ontkend dat hij XTC heeft verkocht. Ook heeft hij ontkend dat hij
voor1 juni of
na1 november 2015 drugs heeft verstrekt. De bij hem aangetroffen amfetamine was niet zijn eigendom. De GHB was voor eigen gebruik.
Door de medeverdachte [medeverdachte 1] is verklaard dat hij 2CB en XTC haalde bij de verdachte. Bij de verdachte kon men daarnaast GHB krijgen. Zelf heeft hij bij de verdachte wel eens vijf gram speed gekocht voor twintig euro en XTC voor € 2,50 per pil. Hij weet niet meer hoe veel pillen hij toen heeft gekocht. Hij weet dat de verdachte al drie jaar in drugs handelt, want de verdachte heeft hem verteld dat hij al die tijd al drugs verstrekt aan [betrokkene 1] . [3] Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat men bij de verdachte cocaïne kon krijgen.
Ook de [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij bij de verdachte drugs kocht. In de eerste vier maanden van 2015 kocht hij in totaal zes of zeven keer speed bij de verdachte. [4]
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij op een feestje wel eens een pilletje van [verdachte ] kreeg. Als hij dan een biertje voor de verdachte haalde was het goed. [5]
In een WhatsApp gesprek tussen de verdachte en ene [betrokkene 2] heeft de verdachte gemeld dat de 2CB al verdeeld is omdat hij er maar tien had. [6] In een WhatsApp gesprek tussen de verdachte en [betrokkene 3] vraagt de verdachte aan [betrokkene 3] of deze nog een envelopje wil, dan wel anderen kent die hier interesse in hebben. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat een envelopje staat voor cocaïne of ketamine. Ter zitting heeft verdachte uitgelegd dat hij daarmee bedoelde dat het om allerlei soorten drugs kan gaan.
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte is een glas in beslag genomen met daarin 15 ml van een vloeistof. Aan het monster is SINnummer AAIP2308NL toegekend. Dit monster is verstrekt aan het NFI, dat vervolgens heeft gerapporteerd dat het GHB bevat. Voorts zijn er twee pillen in beslag genomen die op de tafel in de woonkamer lagen. Aan een van de pillen is SINnummer AAIP2312NL toegekend. Het NFI heeft gerapporteerd dat dit monster 2CB bevatte. Ten slotte zijn er uit de koelkast drie zakjes met daarin in totaal 47,5 gram witte chemische substantie aangetroffen, waaruit monsters zijn genomen met SINnummers AAIP2309NL, AAIP2310NL en AAIP2311NL. Het NFI heeft gerapporteerd dat deze monsters amfetamine bevatten. [7]
De vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van de in de eindnoten opgenomen bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de tenlastegelegde periode in zowel speed als GHB heeft gehandeld. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verdachte eveneens (enkele keren) XTC en 2CB heeft verstrekt en verkocht. De verdachte wordt niet gevolgd in zijn verklaring dat hij slechts in de periode van juni tot november drugs heeft verstrekt, nu uit de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] volgt dat hij zich in elk geval al vanaf 1 januari 2015 bezig hield met de handel in harddrugs. Gelet op het aantreffen van drugs in de woning van de verdachte op 7 december 2015, onder meer in een hoeveelheid die niet op eigen gebruik wijst, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte tot die datum drugs heeft verkocht en verstrekt.
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat de verdachte tevens in cocaïne heeft gehandeld. Hiervoor is immers enkel de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat dit te verkrijgen was bij de verdachte, maar het is onbekend waarop [medeverdachte 1] deze kennis baseert. Daarnaast is er weliswaar een WhatsApp gesprek waarin de verdachte vraagt of iemand een ‘envelopje’ wil, maar dit kan - blijkens de verklaring van de verdachte - zien op meerdere soorten harddrugs zoals cocaïne als op ketamine. De verdachte moet dan ook van dit onderdeel worden vrijgesproken. Evenmin komt de rechtbank tot bewezenverklaring van overtreding van de Opiumwet met betrekking tot ketamine. Ketamine valt immers onder de Geneesmiddelenwet, is niet opgenomen in Lijst I van de Opiumwet en is evenmin aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3A van de Opiumwet. Ook hiervan zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.
3.4.2
Het onder 2 ten laste gelegde feit
De verklaringen, tapgesprekken, WhatsApp berichten en bevindingen
De verdachte heeft ontkend dat hij ooit wiet of hasj heeft verkocht of verstrekt aan anderen.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij eenmaal bij de verdachte een joint heeft gekocht. Dit was rond de zomervakantie. [8] Ook [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij vier à vijf keer een jointje heeft gekocht bij de verdachte. Dat begon twee jaar geleden en de laatste keer was twee maanden voor zijn verhoor in december 2015. [9]
De vaststelling van de feiten en de beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de voorgaande verklaringen vast dat de verdachte enkele keren een joint heeft verkocht. Ten aanzien van de pleegperiode overweegt de rechtbank dat de verklaring van [betrokkene 4] dat dit reeds twee jaar geleden begon niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Nu [betrokkene 3] over de zomervakantie spreekt zal de rechtbank uitgaan van een pleegperiode van 1 juli 2015 tot en met 1 oktober 2015.
Gelet op de gebruikelijke hoeveelheid hasj of wiet die zich doorgaans in een joint bevindt, kan dit naar het oordeel echter nooit meer dan dertig gram hasj of wiet hebben betroffen. De rechtbank zal het feit dan ook (als overtreding) bewezen verklaren, maar de verdachte vrijspreken voor het verstrekken en verkopen van
meerdan dertig gram (het misdrijf).
3.4.3
Het onder 3 ten laste gelegde feit
De bevindingen
Zoals hiervoor onder paragraaf 3.4.2 is vermeld, is bij de doorzoeking van de woning van de verdachte in Rijsenhout op 7 december 2015 een glas in beslag genomen met daarin 15 ml vloeistof. Aan het monster is SINnummer AAIP2308NL toegekend. Dit monster is verstrekt aan het NFI, dat vervolgens heeft gerapporteerd dat het GHB bevat. Voorts is een brillenkoker in beslag genomen met daarin 3,5 gram en 43 gram van een stof. Aan de monsters zijn SINnummers AAIP2309NL en AAIP2310NL toegekend. In een gripzakje zat 1 gram van een stof, waarvan het monster SINnummer AAIP2311NL heeft gekregen. De monsters zijn aan het NFI verstrekt, dat heeft gerapporteerd dat ze alle drie amfetamine bevatten.
De vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van voormelde feiten en omstandigheden vast dat de verdachte op 7 december 2015 in totaal 47,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 15 ml GHB voorhanden heeft gehad in zijn woning te Rijsenhout. Dat (een deel van) deze drugs niet aan hem toebehoorde, zoals hij althans zelf heeft verklaard, doet aan deze vaststelling niet af, aangezien het zich (openlijk) in zijn huis bevond en hij er toegang toe had. De rechtbank zal dit feit dan ook bewezen verklaren.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 7 december 2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem en te Rijsenhout, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine en GHB en 2CB zijnde MDMA en amfetamine en GHB en 2CB telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op in de periode van
1 juli 2015tot en met
1 oktober2015 op verschillende plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem en te Rijsenhout, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en hennep, telkens zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 7 december 2015 te Rijsenhout, opzettelijk aanwezig heeft gehad 47,5 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en 15 milliliter GHB, zijnde GHB, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van tien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair zestig dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien en voor zover de rechtbank tot bewezenverklaring komt, moet worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, zonder voorwaardelijk strafdeel en zonder taakstraf. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte door zijn voorarrest veel is kwijtgeraakt, zoals zijn relatie. Daarnaast heeft de media-aandacht grote schade aangericht aan de persoon van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Het verkopen, verstrekken en afleveren van drugs
De verdachte heeft gedurende een periode van een jaar harddrugs verkocht en verstrekt aan anderen. Daarnaast heeft hij enkele maanden softdrugs verkocht. Drugs zijn zeer slecht voor de volksgezondheid en met name harddrugs kunnen ernstige verslavingen teweeg brengen. Daarom worden in meeste gevallen forse straffen opgelegd voor dit soort feiten. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) noemt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden voor het met enige regelmaat gedurende zes tot twaalf maanden verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat en bij een duur van minder dan zes maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Er bestaat geen oriëntatiepunt voor feiten waarbij niet enkel gebruikershoeveelheden zijn verstrekt. Evenmin geeft het LOVS oriëntatiepunten voor het verkopen, verstreken en/of leveren van softdrugs. De rechtbank zal bij de op te leggen straf de door het LOVS genoemde gevangenisstraf van twaalf maanden als uitgangspunt nemen, waarbij zij hierna te noemen factoren en omstandigheden in strafverzwarende of -verminderende zin zal meewegen.
De ernst van de feiten
Uit de getuigenverklaringen, de tapgesprekken, de WhatsApp gesprekken en de eigen verklaring van de verdachte volgt dat de verdachte gedurende een krap jaar meermalen drugs meebracht, verkocht en verstrekte aan anderen. Dit betrof XTC, speed, GHB en 2CB en in een enkel geval softdrugs. Dat het hierbij enkel zou gaan om 'vriendendiensten' acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit het dossier volgt immers dat de verdachte anderen actief benaderde met de vraag of zij drugs wilden hebben of iemand kenden die hierin was geïnteresseerd. Deze mensen bevonden zich ook buiten de vriendenkring van de verdachte. Daarnaast staat voor de rechtbank vast dat de verdachte wel degelijk - in een deel van de gevallen - winst moet hebben gemaakt, al dan niet doordat hij een grotere partij kon afnemen en zo de kostprijs (voor zijn eigen gebruik) omlaag kon brengen. Een deel van de afnemers was daarnaast minderjarig. De rechtbank rekent deze feiten en omstandigheden ten nadele van de verdachte mee.
De persoon van de verdachte
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 mei 2017 betreffende de verdachte, is hij weliswaar eerder veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een reclasseringsadvies van 10 maart 2016 en een voortgangsverslag van 11 mei 2017. Hieruit volgt dat de verdachte (nog altijd) middelen gebruikt. Na gewerkt te hebben in de horeca wil hij nu beginnen als zzp-er, zodat hij zelf zijn werktijden kan bepalen. Zijn relatie is beëindigd en hij woont zelfstandig. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft hij een meldplicht gehad bij de reclassering en is er een leefstijltraining gevolgd. De reclassering ziet geen meerwaarde in het continueren van de meldplicht.
Ter zitting heeft de verdachte aangegeven dat hij nog wel (hard)drugs gebruikt, maar dat hij dit beperkt tot feesten en festivals.
De houding van de verdachte
De verdachte heeft van begin af aan op onderdelen een bekennende verklaring afgelegd. Hij is echter niet geheel open geweest over de verschillende soorten drugs waarin hij handelde alsmede de omvang daarvan. Ter zitting heeft hij evenmin blijk gegeven van volledig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen. Hij heeft meermalen bagatelliserend gesteld dat het slechts 'vriendendiensten' betroffen. De rechtbank stelt voorop dat de bewijsmiddelen in het dossier een ander beeld schetsen en overweegt daarnaast dat hij door zijn gedrag als ‘vriendendienst’ te bestempelen, volstrekt miskent welke ernstige gevolgen de drugs kunnen hebben voor de gezondheid van die vrienden en andere personen aan wie hij verkocht en verstrekte. Dat hij zijn handelen niet alleen vlak na zijn aanhouding, maar tot op heden nog steeds als zodanig bestempelt, baart de rechtbank zorgen. Dergelijke uitspraken getuigen immers van een volledige afwezigheid van enig besef over de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
Conclusie
De verdachte heeft 186 dagen in voorarrest doorgebracht en is sinds 10 juni 2016 geschorst uit de voorlopige hechtenis. Gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte sindsdien heeft doorgemaakt, acht de rechtbank het niet wenselijk om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het door hem ondergane voorarrest overschrijdt.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank het daarom passend en geboden om aan de verdachte, naast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf voor de duur van tachtig uren op te leggen. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat hoewel verdachte een grote verscheidenheid aan harddrugs heeft verkocht en geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen, zij in het dossier geen aanknopingspunten heeft aangetroffen om van een frequente handel op grote schaal uit te gaan. Ook is de bewezenverklaarde periode minder dan een jaar en was de bewezenverklaarde handel in softdrugs zo zeer beperkt dat dit niet als een misdrijf maar als een overtreding moet worden gekwalificeerd. De rechtbank zal voor deze laatste overtreding niet nog apart een straf opleggen. De rechtbank ziet in de gestelde schade door publiciteit geen aanleiding om de op te leggen straf verder te matigen.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 9 a, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 en 3 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
80 (tachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart verdachte ten aanzien van feit 2 schuldig zonder hem hiervoor een straf op te leggen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp voorzitter,
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter,
mr. J.J. Peters, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Ekkart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer in de eindnoten wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015227313, van de politie eenheid Den Haag, (doorgenummerd blz. 1 t/m 2535).
2.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter zitting van 1 juni 2017, voor zover inhoudende:
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 8 december 2015 (blz. 412 t/m 419), voor zover inhoudende:
4.Het proces-verbaal van verhoor C. Winters bij de rechter-commissaris van 3 juni 2015, voor zover inhoudende:
5.Het proces-verbaal van verhoor [betrokkene 1] van 10 februari 2016 (blz. 2369 t/m 2376), voor zover inhoudende:
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2015 (blz. 2273 t/m2274), voor zover inhoudende:
7.Het proces-verbaal binnentreden woning van 8 december 2015 (blz. 907 t/m 908), voor zover inhoudende:
8.Het proces-verbaal van verhoor [betrokkene 3] van 8 december 2015 (blz. 311 t/m. 320), voor zover inhoudende:
9.Het proces-verbaal van verhoor [betrokkene 4] van 14 december 2015 (blz. 1504 t/m 1516.), voor zover inhoudende: