In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, die van Algerijnse nationaliteit is. Eiser is op 1 januari 2017 in bewaring gesteld op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De zitting vond plaats op 12 januari 2017, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H.P.H.M. Teunissen, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd vertegenwoordigd door mr. M.G. van Pijkeren.
De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring in beginsel kan worden gedragen door de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Eiser stelde dat er geen wettelijke grondslag was voor zijn bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de Dublinverordening van toepassing was en dat er een significant risico bestond dat hij zich zou onttrekken aan de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.