ECLI:NL:RBDHA:2017:635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
09/818951-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling in Gouda

Op 25 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 oktober 2016 in Gouda samen met een medeverdachte een persoon, aangeduid als [slachtoffer], wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en hem heeft mishandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 11 januari 2017, waarbij de officier van justitie, mr. S. Polderman, en de raadsman van de verdachte, mr. A.G. de Jong, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het opsluiten van het slachtoffer in een woning, het dreigen met geweld en het toebrengen van lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer urenlang hebben vastgehouden, waarbij het slachtoffer werd bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als bewijs gebruikt en heeft geoordeeld dat er sprake was van medeplegen van de feiten. De verdachte heeft bekend en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, waarbij een gevangenisstraf van 15 maanden is opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/818951-16
Datum uitspraak: 25 januari 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 januari 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Polderman en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.G. de Jong, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op 1 oktober 2016 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een persoon
zich noemende) [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) verdachte en/of een of
zijn mededader(s) met dat opzet:
- die [slachtoffer] opgesloten in een woning gelegen aan de [adres 2]
door de deur op slot te doen en/of
- dreigend gezegd tegen die [slachtoffer] dat hij niet weg mocht
voordat de laptop terug was, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking en/of
- dreigend gezegd tegen die [slachtoffer] : "Waar is de laptop, je
gaat hier dood, je gaat over 5 minuten dood" en/of "als je dood gaat ga je
pijnlijk dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en/of
- die [slachtoffer] tegen gehouden door met zijn knie op de arm van
[slachtoffer] te leunen en/of door die [slachtoffer] bij
zijn arm vast te pakken;
2.
hij op of omstreeks 1 oktober 2016 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]
heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] bij de keel te pakken en/of grijpen en/of
- die [slachtoffer] (met gebalde vuist(en)) met een mes en/of een
schep en/of een riem (met gesp) en/of een stok tegen het hoofd en/of het
lichaam te slaan en/of te stompen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt erop neer dat verdachte samen met een ander [slachtoffer] opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden en dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van deze [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat hij partiële vrijspraak heeft verzocht van het mishandelen met een mes.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft op 1 oktober 2016 aangifte gedaan. Hij heeft onder meer verklaard dat hij op 1 oktober 2016 tussen 02.00 uur en 03.00 uur [medeverdachte] op het station in Gouda heeft ontmoet. Aangever is met [medeverdachte] naar diens woning gegaan, waar verdachte ook was. Ze hebben met zijn drieën alcohol gedronken en zijn daarna in de woning gaan slapen. Aangever werd wakker omdat hij voelde dat hij bij zijn keel werd gepakt. Hij zag en voelde dat verdachte bovenop hem zat en hoorde hem roepen: “Waar is de laptop”, en “Je gaat hier dood”. Verdachte en [medeverdachte] sloegen hem. Verdachte hield aangever tegen door met zijn knie op de arm van aangever te leunen. Ze riepen dat aangever een dief was. Aangever dacht dat hij dood zou gaan. Elke keer dat aangever zei dat hij de laptop niet had, sloegen ze hem nog harder. Uiteindelijk heeft aangever maar gelogen dat hij de laptop gestolen had. Toen het wat rustiger werd en aangever probeerde 112 te bellen, zei verdachte “wat doe jij” en heeft hij het gesprek weggedrukt. Op een gegeven moment werd er aangebeld. Aangever hoorde de buitendeur opengaan en rende naar buiten. Verdachte kwam achter hem aan. Aangever zag een jongen buiten staan en zei: “Help, help, alsjeblieft”. [medeverdachte] duwde hem terug naar binnen en verdachte deed de deur op slot. Ongeveer een kwartier daarna werd er weer aan de deur gebeld. Dat bleek de politie te zijn. Aangever gebaarde via het raam naar een agente dat zij hem moest helpen. Hij voelde zich opgelucht toen de politie er was. Volgens aangever is hij voor een periode van drie à vier uur tegen zijn wil in de woning gehouden en was het voor hem niet mogelijk uit de woning weg te komen doordat de verdachten met zijn tweeën waren en zoveel geweld gebruikten. [2]
[getuige] heeft verklaard dat hij op 1 oktober 2016 bij de woning van [medeverdachte] heeft aangebeld. Toen [medeverdachte] de deur open deed, zag [getuige] dat er vanaf links een donkergetinte jongen de hal in kwam rennen. [getuige] kon aan hem zien dat hij geslagen was. Achter deze jongen kwam een man aangelopen die de jongen mee terug de woonkamer in nam. [getuige] hoorde de jongen zeggen: “Help me, help me”. [medeverdachte] zei dat de jongen een computer had gestolen en deed de deur weer dicht. [getuige] heeft 112 gebeld. [3]
Naar aanleiding van de melding van [getuige] zijn verbalisanten naar de woning van [medeverdachte] gegaan. Zij werden door [medeverdachte] binnengelaten. Toen zij de woning binnenliepen kwam een donkergekleurde man op hen aflopen en zei: “Bedankt, God zij dank”. Verbalisanten zagen bloedsporen op de lippen en de kleding van de man, en bulten over zijn gehele gezicht. Deze man ging vervolgens achter de verbalisanten staan. Hij zei dat hij al vier uur lang gedwongen in de woning zat. Verdachte wees naar aangever en zei: “Hij is een dief en hij mag hier niet weg”. Ook [medeverdachte] zei dat aangever een dief was en de woning niet mocht verlaten. [4]
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat aangever weg wilde en niet weg mocht. [5]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de jongen niet weg mocht van [medeverdachte] omdat hij moest zorgen dat de laptop terug zou komen en dat de deur op slot zat. [6]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat aangever naar de deur rende toen er bezoek kwam, maar dat hij tegen aangever heeft gezegd: “eerst de laptop terug” en hem mee heeft genomen terug de woonkamer in. [7]
De verdediging heeft vrijspraak verzocht van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte nimmer de opzet heeft gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever, dat hij er niet van op de hoogte was dat zijn medeverdachte de voordeur op slot had gedaan en dat er geen overleg heeft plaatsgevonden tussen beide verdachten over het vasthouden van aangever, zodat er geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. Deze verweren worden verworpen.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van aangever. Uit het voorgaande blijkt immers dat het slachtoffer de gehele tijd in aanwezigheid van verdachte en zijn medeverdachte in de woning is geweest, dat hem duidelijk werd gemaakt dat hij de woning niet mocht verlaten voordat de laptop boven water was en dat verdachte en medeverdachte zeer gewelddadig waren. Dit maakt dat voor de rechtbank buiten kijf staat dat het slachtoffer niet vrij was om de woning te verlaten. Veelzeggend is in dit verband ook dat aangever door verdachte terug de woonkamer in werd getrokken, nadat [getuige] aan de deur was gekomen en aangever naar de deur was gerend en om hulp had geroepen. Tussen verdachte en medeverdachte bestond een nauwe en bewuste samenwerking: uit genoemde bewijsmiddelen komt onmiskenbaar naar voren dat verdachte en medeverdachte gezamenlijk zijn opgetreden, zodat sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder 2 bewezen zal verklaren heeft bekend tegenover de politie en deze bekentenis heeft herhaald ter zitting en door zijn raadsman hiervoor geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt ten aanzien van feit 2 de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 januari 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 1 oktober 2016, blz. 011 – 016;
- een geschrift, te weten letselrapportage betreffende [slachtoffer] , blz. 027 – 029.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
1.
hij op 1 oktober 2016 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon zich noemende [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet:
- die [slachtoffer] opgesloten in een woning gelegen aan de [adres 2] door de deur op slot te doen en
- die [slachtoffer] tegen gehouden door met zijn knie op de arm van [slachtoffer] te leunen en door die [slachtoffer] vast te pakken;
2.
hij op 1 oktober 2016 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] bij de keel te pakken en
- die [slachtoffer] met gebalde vuist(en), met een schep en een riem met gesp tegen het hoofd en het lichaam te slaan en/of te stompen;
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het geval van een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop dan wel voortgezette handeling.
De rechtbank overweegt dat van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht sprake is wanneer het feit onder meer dan één strafbepaling kan worden begrepen én de betrokken strafbepalingen een vergelijkbare strekking hebben.
Nu de strafbaarstelling van opzettelijke vrijheidsberoving ziet op het beschermde belang van het voorkomen dat iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid wordt beroofd, terwijl de strafbaarstelling van mishandeling ziet op de bescherming van het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank overweegt dat van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht sprake is wanneer meerdere feiten uiting zijn van één ongeoorloofd wilsbesluit. Nu de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling geen uiting zijn van één ongeoorloofd wilsbesluit, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat evenmin sprake is van een voortgezette handeling.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van mishandeling.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het van de vrijheid beroven en beroofd houden van het slachtoffer [slachtoffer] . Zij hebben hem bovendien mishandeld. Nadat verdachte het slachtoffer ten onrechte had beschuldigd van diefstal, heeft hij hem urenlang in zijn woning vastgehouden, waarbij het slachtoffer meermalen is geslagen, met de dood is bedreigd en delen van zijn haar zijn afgeknipt. Het slachtoffer is ervan overtuigd geraakt dat hij zou doodgaan. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest, maar is doorgegaan met het mishandelen en vasthouden van het slachtoffer, wat pas is gestopt door interventie van derden. In feite is sprake geweest van een urenlange marteling, kennelijk met het doel het slachtoffer het beweerdelijk gestolen goed te doen teruggeven. De gepleegde feiten zijn een vorm van eigenrichting, waarbij forse inbreuk is gemaakt op de vrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat is zeer ernstig. De rechtbank is daarom van oordeel dat met niets anders kan worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft kennis genomen van een op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 3 oktober 2016, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens misdrijven, waaronder recentelijk voor mishandeling.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Palier van 8 december 2016, opgesteld door J. Gijselman. De reclassering is van mening dat het middelengebruik van verdachte, met name alcohol, risicovol is. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelcontact met De Waag of een soortgelijke instelling, om de kans op recidive te verminderen. Daarnaast acht de reclassering woonruimte in de maatschappelijke opvang, zoals een plaatsing bij Stichting Exodus, geïndiceerd. Tenslotte adviseert de reclassering begeleiding op financieel gebied.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de reclassering en zal overeenkomstig beslissen.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals door de raadsman is verzocht, nu verdachte gezien het onvoorwaardelijke deel van de hem op te leggen gevangenisstraf, niet op korte termijn in vrijheid zal worden gesteld.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57, 282, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15(
VIJFTIEN)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5(
VIJF)
MAANDEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Palier op het adres Stationsplein 21 te Heerhugowaard op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn middelengebruik;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Stichting Exodus te Alkmaar of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit begeleiding op financieel gebied, verzorgd door de Materiële Juridische Dienstverlening (MJD) van Palier, of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. W.N.L. Donker, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016274135, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 001 t/m 121).
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 011 – 015.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 67 – 69.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 038 – 039.
5.Proces-verbaal van verhoor, blz. 112 – 118.
6.Proces-verbaal van verhoor, blz. 088 – 091.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting.