3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft op 1 oktober 2016 aangifte gedaan. Hij heeft onder meer verklaard dat hij op 1 oktober 2016 tussen 02.00 uur en 03.00 uur [medeverdachte] op het station in Gouda heeft ontmoet. Aangever is met [medeverdachte] naar diens woning gegaan, waar verdachte ook was. Ze hebben met zijn drieën alcohol gedronken en zijn daarna in de woning gaan slapen. Aangever werd wakker omdat hij voelde dat hij bij zijn keel werd gepakt. Hij zag en voelde dat verdachte bovenop hem zat en hoorde hem roepen: “Waar is de laptop”, en “Je gaat hier dood”. Verdachte en [medeverdachte] sloegen hem. Verdachte hield aangever tegen door met zijn knie op de arm van aangever te leunen. Ze riepen dat aangever een dief was. Aangever dacht dat hij dood zou gaan. Elke keer dat aangever zei dat hij de laptop niet had, sloegen ze hem nog harder. Uiteindelijk heeft aangever maar gelogen dat hij de laptop gestolen had. Toen het wat rustiger werd en aangever probeerde 112 te bellen, zei verdachte “wat doe jij” en heeft hij het gesprek weggedrukt. Op een gegeven moment werd er aangebeld. Aangever hoorde de buitendeur opengaan en rende naar buiten. Verdachte kwam achter hem aan. Aangever zag een jongen buiten staan en zei: “Help, help, alsjeblieft”. [medeverdachte] duwde hem terug naar binnen en verdachte deed de deur op slot. Ongeveer een kwartier daarna werd er weer aan de deur gebeld. Dat bleek de politie te zijn. Aangever gebaarde via het raam naar een agente dat zij hem moest helpen. Hij voelde zich opgelucht toen de politie er was. Volgens aangever is hij voor een periode van drie à vier uur tegen zijn wil in de woning gehouden en was het voor hem niet mogelijk uit de woning weg te komen doordat de verdachten met zijn tweeën waren en zoveel geweld gebruikten.
[getuige] heeft verklaard dat hij op 1 oktober 2016 bij de woning van [medeverdachte] heeft aangebeld. Toen [medeverdachte] de deur open deed, zag [getuige] dat er vanaf links een donkergetinte jongen de hal in kwam rennen. [getuige] kon aan hem zien dat hij geslagen was. Achter deze jongen kwam een man aangelopen die de jongen mee terug de woonkamer in nam. [getuige] hoorde de jongen zeggen: “Help me, help me”. [medeverdachte] zei dat de jongen een computer had gestolen en deed de deur weer dicht. [getuige] heeft 112 gebeld.
Naar aanleiding van de melding van [getuige] zijn verbalisanten naar de woning van [medeverdachte] gegaan. Zij werden door [medeverdachte] binnengelaten. Toen zij de woning binnenliepen kwam een donkergekleurde man op hen aflopen en zei: “Bedankt, God zij dank”. Verbalisanten zagen bloedsporen op de lippen en de kleding van de man, en bulten over zijn gehele gezicht. Deze man ging vervolgens achter de verbalisanten staan. Hij zei dat hij al vier uur lang gedwongen in de woning zat. Verdachte wees naar aangever en zei: “Hij is een dief en hij mag hier niet weg”. Ook [medeverdachte] zei dat aangever een dief was en de woning niet mocht verlaten.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat aangever weg wilde en niet weg mocht.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de jongen niet weg mocht van [medeverdachte] omdat hij moest zorgen dat de laptop terug zou komen en dat de deur op slot zat.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat aangever naar de deur rende toen er bezoek kwam, maar dat hij tegen aangever heeft gezegd: “eerst de laptop terug” en hem mee heeft genomen terug de woonkamer in.
De verdediging heeft vrijspraak verzocht van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte nimmer de opzet heeft gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever, dat hij er niet van op de hoogte was dat zijn medeverdachte de voordeur op slot had gedaan en dat er geen overleg heeft plaatsgevonden tussen beide verdachten over het vasthouden van aangever, zodat er geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. Deze verweren worden verworpen.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van aangever. Uit het voorgaande blijkt immers dat het slachtoffer de gehele tijd in aanwezigheid van verdachte en zijn medeverdachte in de woning is geweest, dat hem duidelijk werd gemaakt dat hij de woning niet mocht verlaten voordat de laptop boven water was en dat verdachte en medeverdachte zeer gewelddadig waren. Dit maakt dat voor de rechtbank buiten kijf staat dat het slachtoffer niet vrij was om de woning te verlaten. Veelzeggend is in dit verband ook dat aangever door verdachte terug de woonkamer in werd getrokken, nadat [getuige] aan de deur was gekomen en aangever naar de deur was gerend en om hulp had geroepen. Tussen verdachte en medeverdachte bestond een nauwe en bewuste samenwerking: uit genoemde bewijsmiddelen komt onmiskenbaar naar voren dat verdachte en medeverdachte gezamenlijk zijn opgetreden, zodat sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder 2 bewezen zal verklaren heeft bekend tegenover de politie en deze bekentenis heeft herhaald ter zitting en door zijn raadsman hiervoor geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt ten aanzien van feit 2 de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 januari 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 1 oktober 2016, blz. 011 – 016;
- een geschrift, te weten letselrapportage betreffende [slachtoffer] , blz. 027 – 029.