ECLI:NL:RBDHA:2017:6309
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op basis van strafrechtelijke veroordelingen en de toepassing van de Kwalificatierichtlijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Afghaanse vreemdeling, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 21 november 2016 besloten om de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 15 maart 2014 in te trekken, alsook een inreisverbod van vijf jaar op te leggen. Dit besluit was gebaseerd op de strafrechtelijke veroordeling van eiser, die in totaal dertien maanden onvoorwaardelijke en voorwaardelijke gevangenisstraf had gekregen.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn verblijfsvergunning niet kon worden ingetrokken omdat hij geen actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat hij niet hoefde te beoordelen of eiser een dergelijke bedreiging vormde. De rechtbank benadrukte dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus inhoudt, en dat de Kwalificatierichtlijn van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning niet deugdelijke had gemotiveerd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.F.J. van Beek, en is openbaar uitgesproken op 12 mei 2017.