ECLI:NL:RBDHA:2017:6247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
AWB 16/29205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor meerderjarige zoon op basis van artikel 8 EVRM en afhankelijkheidsrelatie met moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een meerderjarige eiser, van Burundische nationaliteit, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met het doel om bij zijn in Nederland verblijvende moeder te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de afwijzing geen strijd oplevert met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) er alleen sprake kan zijn van een beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen als er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. In deze zaak is niet aangetoond dat er sprake is van dergelijke bijkomende elementen van afhankelijkheid, waardoor de rechtbank concludeert dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat en er geen belangenafweging hoeft plaats te vinden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de afwijzing van de aanvraag van eiser geen schending van artikel 8 EVRM oplevert. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/29205
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Burundische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Lisse),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S.J.M. Leijtens, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel “verblijf bij moeder” afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 3 mei 2017 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Eiser wenst verblijf bij zijn in Nederland verblijvende moeder, [referente] , verder te noemen referente. Referente heeft sinds 2012 de Nederlandse nationaliteit.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat, voor zover uitgegaan moet worden van het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen eiser en referente, de weigering eiser verblijf in Nederland toe te staan geen strijd oplevert met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser voert aan dat sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheidsrelatie tussen hem en referente. Referente heeft altijd contact met hem onderhouden en heeft hem financieel en emotioneel ondersteund. Dat zij niet eerder om overkomst van eiser heeft verzocht, is vanwege haar onstabiele situatie in Nederland. Referente is tweemaal gehuwd geweest en had van haar ex-echtgenoten geen toestemming om eiser over te laten komen. Tussen de twee huwelijken heeft ook een procedure rond de verblijfsvergunning van referente zelf gespeeld. Verder heeft zij vanaf haar binnenkomst in Nederland voortdurend over onvoldoende middelen van bestaan beschikt om overkomst van eiser te verzoeken. Nu zij voor langere periode is vrijgesteld van de verplichting tot arbeidsinschakeling, ziet referente de mogelijkheid om overkomst van eiser te vragen. In het kader van de objectieve belemmering om het gezinsleven in Burundi uit te oefenen, voert eiser aan dat het niet langer mogelijk is om het gezinsleven voort te zetten op de wijze zoals zij tot nu toe hebben gedaan, omdat dit door de situatie in Burundi en Rwanda ernstig wordt bemoeilijkt. Eiser heeft Burundi moeten verlaten door de onveilige situatie en in Rwanda heeft referente geen contacten. In Nederland wil eiser een opleiding volgen en een baan zoeken om in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Het enkele feit dat referente onvoldoende middelen van bestaan heeft, hoeft niet in de weg te staan van de overkomst van eiser. Bovendien heeft eiser het recht om zijn twee halfzusjes beter te leren kennen en met hen en referente een gezin te vormen.
3.1
Verweerder heeft zijn standpunt, dat afwijzing van de aanvraag geen strijd oplevert met artikel 8 EVRM, als volgt gemotiveerd. Allereerst weegt verweerder mee dat geen sprake is van inmenging op het recht om het gezinsleven uit te oefenen. Dit weegt zwaar mee in de belangenafweging. Ook weegt in het nadeel van eiser mee dat niet is gebleken dat sprake is van meer dan normale emotionele afhankelijkheid van referente. Daar betrekt verweerder het volgende bij. Referente heeft verklaard dat eiser een zwervend bestaan heeft geleid, dat hij geen inkomen heeft, dat hij telefonisch of via de email contact heeft met referente en dat referente af en toe geld naar hem stuurt. Niet valt in te zien waarom referente en eiser geen enkel bewijs daarvan hebben overgelegd over de afgelopen 11 jaar, waarin eiser en referente elkaar niet hebben gezien. Ook heeft referente verklaard dat zij steeds voor opvang van eiser heeft gezorgd. Misschien heeft referente een schriftelijke bevestiging van deze opvang en/of heeft zij voor deze opvang betaald zodat zij ook hiervan een bewijs had kunnen overleggen. Echter, ook daarvan is geen bewijs overgelegd. Dat sprake is van een achterstand ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten, maakt evenmin dat sprake is van meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid. Bovendien begrijpt verweerder niet waarom referente niet eerder om eisers overkomst heeft verzocht als hij zo afhankelijk van haar is. Dat de situatie dat niet toeliet, acht verweerder een onvoldoende verklaring hiervoor. Van een moeder mag worden verwacht dat als haar zoon erg afhankelijk van haar is, zij er alles aan doet om hem naar Nederland te laten komen. Dit is echter niet gebleken. Aangevoerd is dat referente pas om eisers overkomst heeft verzocht omdat hij zich nu in Rwanda bevindt, waar referente geen contacten heeft waardoor zij hem moeilijk kan bijstaan. Verweerder volgt echter niet dat eiser geen opvang heeft in Rwanda, omdat hij in Rwanda door de UNHCR is geregistreerd als vluchteling waardoor hij van minimale opvang is voorzien. Referente kan eiser daarom blijven ondersteunen vanuit Nederland. Verweerder volgt eiser in zijn standpunt dat er voor referente sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Burundi uit te oefenen. Dit weegt zwaar in het voordeel van eiser, maar is in dit geval niet van doorslaggevende betekenis. Verweerder betrekt hierbij dat referente pas na elf jaar om overkomst van eiser verzoekt. Niet is gebleken dat eiser niet zelfstandig zonder referente kan functioneren. Bovendien kan referente het gezinsleven met eiser voortzetten zoals zij dit nu al 11 jaar doen. Referente kan eiser vanuit Nederland financieel en emotioneel blijven ondersteunen. Daar komt bij dat geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’. Ook weegt zwaar in eisers nadeel dat referente niet zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat referente vijf jaar volledig is ontheven van alle verplichtingen op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet. Daarom is referente niet vrijgesteld van het middelenvereiste. Gelet op het voorgaande valt de belangenafweging in het nadeel van eiser uit en verweerder concludeert dat de weigering eiser verblijf in Nederland toe te staan geen schending oplevert van artikel 8 EVRM.
3.1.1
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat in het primaire besluit de beoordeling van de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente, is betrokken in de belangenafweging, omdat het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2016/11 toen nog niet in werking was getreden. Deze toetsingsvolgorde heeft verweerder daarom ook toegepast in het bestreden besluit en niet het met WBV 2016/11 gewijzigde beleid als thans neergelegd in B7/3.8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.2
Gedurende enige tijd is het vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), (zie bijvoorbeeld het arrest in de zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, 47486/06 par. 32) dat er alleen dan (beschermenswaardig) gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen bestaat als sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Als geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dus niet van beschermenswaardig gezinsleven, hoeft ook geen belangenafweging te worden gemaakt, omdat dan per definitie geen sprake kan zijn van schending van artikel 8 EVRM. Ter zitting heeft verweerder toegelicht waarom dit toetsingskader, zoals dat nu ook is neergelegd in B7/8.3.1 Vc, hier niet is toegepast. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de toepassing van het oude beleid niet in zijn belangen is geschaad. Immers, ook indien de beoordeling van de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is betrokken in de belangenafweging en de conclusie is dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, kan deze belangenafweging nooit in het voordeel van eiser uitvallen.
3.3
De vraag ligt dus voor of tussen eiser en referente sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Eiser en referente hebben daar in de besluitvormingsfase geen enkel bewijs van overgelegd. Pas in de aanvullende gronden van beroep van 8 mei 2017 is een email van de gemachtigde van eiser van 4 mei 2017 overgelegd, waarin één bericht is gekopieerd van 9 oktober 2015 van eiser gericht aan referente. Referente heeft in de aanvullende gronden van beroep van 8 mei 2017 verder meegedeeld dat zij heeft geprobeerd een overzicht van haar betalingen aan eiser van Western Union te verkrijgen, maar dat dit niet mogelijk blijkt te zijn. Bij gebrek aan enige concrete onderbouwing, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is bijkomende elementen van afhankelijkheid en daarmee van beschermenswaardig gezinsleven. Eiser en referente hebben geen grond geboden voor de betwisting van de door verweerder meegewogen omstandigheid dat eiser zich gedurende 11 jaar zelfstandig heeft kunnen staande houden. Referente heeft niet aangetoond dat zij eiser daadwerkelijk financieel heeft ondersteund en opvang voor hem heeft geregeld en evenmin dat sprake is geweest van een zodanig intensief contact dat dit als bijkomend element van afhankelijkheid kan worden aangemerkt. De rechtbank gaat voorbij aan het eerst ter zitting gedane aanbod van referente om alsnog berichten van haar en eiser van Facebook en MSN over te leggen. Eiser en referente hebben daar voldoende gelegenheid voor gehad tijdens de besluitvormingsfase en niet is gebleken dat dit voor hen onmogelijk was. Eiser en referente zijn meerdere malen door verweerder gewezen op het belang van een concrete onderbouwing, te weten op het aanvraagformulier en in het primaire besluit. Dat de telefoon van referente twee maanden geleden kapot is gegaan waardoor haar what’s app berichten verloren zijn gegaan, zoals referente ter zitting heeft verklaard, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat niet is gebleken dat zij, voordat haar telefoon stuk ging, geen overzicht van de what’s app berichten tijdens de besluitvormingsfase kon overleggen. Bovendien gaat het, zoals verweerder terecht heeft gesteld, niet om de onderbouwing van contact, maar om aannemelijk te maken dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
3.4
Nu verweerder zich reeds op grond van het voorgaande terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een beschermingswaardig gezinsleven wordt, in lijn met de jurisprudentie van het EHRM, aan een belangenafweging niet meer toegekomen en behoeft hetgeen in het kader van de belangenafweging is aangevoerd geen bespreking. De beroepsgrond faalt.
4. Voor zover de beroepsgronden zo moeten worden gelezen dat eiser tevens een beroep heeft gedaan op schending van de hoorplicht, faalt ook die beroepsgrond. In het licht van wat eiser in bezwaar tegen het primaire besluit heeft aangevoerd, was sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar zodat verweerder van het horen van eiser heeft mogen afzien.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel