3.4De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een persoonlijk onderhoud als bedoeld in artikel 5, eerste lid, Dublinverordening omdat niet vast staat of eiser de hem verstrekte informatie overeenkomstig artikel 4 Dublinverordening juist heeft begrepen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ten tijde van het afnemen van het gehoor al op de bijzondere zorgafdeling van het detentiecentrum in [plaats] verbleef, waaruit kan worden opgemaakt dat eiser destijds al psychische problemen had. Weliswaar is er geen FMMU-rapport tot stand gekomen omdat eiser daaraan niet wilde meewerken, maar het had, gelet op eisers verblijf op de bijzondere zorgafdeling en de door de gemachtigde van eiser geuite zorgen, wel op de weg van de FMMU en de hoormedewerker(s) gelegen om te informeren bij de bijzondere zorgafdeling van het detentiecentrum [plaats] dan wel, later, Veldzicht over de psychische toestand van eiser. In Veldzicht is bij eiser een diagnose gesteld. Zoals volgt uit de e-mail van Veldzicht aan gemachtigde van 17 mei 2017 is bij eiser sprake van een psychotische kwetsbaarheid, mogelijk van een schizofrene ontwikkeling. Voorts blijkt uit de e-mail dat eiser goed is ingesteld op antipsychotische medicatie die hij trouw en vrijwillig gebruikt waardoor hij thans stabiel functioneert. Ten tijde van het gehoor was eiser echter nog niet ingesteld op medicatie. De vraag is daarom in hoeverre hij in staat was om tijdens het gehoor antwoord te geven op vragen en of hij de uitleg van verweerder heeft kunnen begrijpen. Het vermoeden dat hij hiertoe niet in staat was, wordt versterkt door de gang van zaken tijdens het gehoor. Immers, uit het verslag van het gehoor volgt dat eiser op vele vragen niet wilde antwoorden en enkel lachte. Daarnaast heeft gemachtigde verklaard ter zitting – en de rechtbank heeft geen reden daaraan te twijfelen – dat de hoormedewerker aan haar heeft meegedeeld dat het gehoor was afgebroken, omdat met eiser geen zinnig gesprek te voeren was. Dat het gehoor is afgebroken, blijkt echter niet uit het verslag van gehoor. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond slaagt en dat verweerder eiser opnieuw dient te horen, met inachtneming van zijn medische situatie.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Gelet op de aard van de nog te verrichten beoordeling ziet de rechtbank geen mogelijkheid om te komen tot een finale beslechting van het geschil. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 990,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om voorlopige voorziening
6. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
8. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 495,- (1 punt voor de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).