ECLI:NL:RBDHA:2017:6180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
NL17.2333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse politieke activist met lidmaatschap BSO/AZAD

Op 8 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Pakistaanse asielzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat de asielaanvraag als ongegrond werd beschouwd. De eiser, geboren in 1988, arriveerde op 17 januari 2017 in Nederland met een geldig visum en een Pakistaans paspoort. Hij diende op 19 januari 2017 zijn asielaanvraag in, waarbij hij stelde dat hij vanwege zijn politieke activiteiten en lidmaatschap van de studentenorganisatie BSO/AZAD in Pakistan werd vervolgd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning, ondanks dat enkele elementen van zijn relaas als geloofwaardig werden beschouwd, zoals de moord op zijn broer in 2011.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij na 2013, toen BSO/AZAD door de Pakistaanse autoriteiten werd verboden, nog actief was voor de organisatie. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde verklaringen van Baloch National Movement en BSO/AZAD niet voldoende waren om zijn politieke activiteiten te onderbouwen. Ook werd de inval in zijn ouderlijke woning op 16 april 2016 door de rechtbank ongeloofwaardig geacht, omdat eiser niet kon verklaren wat de directe aanleiding voor deze inval was. De rechtbank oordeelde verder dat eiser in Oman een verblijfsalternatief had en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico liep op ernstige schade of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

ProcesverloopBij besluit van 9 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Pakistaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1988.
Eiser is op 17 januari 2017 met een geldig visum voor Nederland en een geldig Pakistaans paspoort op luchthaven Schiphol aangekomen met een vlucht vanuit Oman. Op 19 januari 2017 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser is een politieke activist en sinds 2006 lid van BSO/AZAD, een politieke organisatie van studenten die zich inzet voor de belangen van de Baluchi-gemeenschap in Pakistan. BSO/AZAD strijdt voor een onafhankelijk Balochistan op vreedzame wijze. Eiser zat op de afdeling die verantwoordelijk was voor het maken van een magazine of bulletin van BSO/AZAD. Eiser heeft zonder medeweten van BSO/AZAD gewerkt aan een weblog van een vriend van hem over Balochistan. De weblog is bekend geworden bij de Pakistaanse autoriteiten en is vanaf 2012 geblokkeerd.
Een broer van eiser, [persoon 1] , die ook politiek activist was, werd ontvoerd en vervolgens in 2011 vermoord door militairen. Eiser had demonstraties georganiseerd voor de vrijlating van zijn broer. Eiser heeft foto’s van protesten tegen de gijzeling van zijn broer, op een aantal waarvan ook eiser te zien is.
In 2013 is eiser naar Bahrein gegaan omdat het voor hem in Pakistan niet langer veilig was. Omdat zijn visum niet verlengd werd, is eiser teruggekeerd naar Pakistan en heeft zijn activiteiten voor BSO/AZAD voortgezet.
In januari 2014 is het leger een college van BSO/AZAD binnengevallen, waarbij alle literatuur en publicaties van BSO/AZAD werden meegenomen en de studenten werden bedreigd en gewaarschuwd. Na deze inval hebben mensen van de partij eiser geadviseerd naar het buitenland te reizen voor zijn eigen veiligheid. Eiser is toen op 6 maart 2014 naar Dubai gegaan.
Op 18 maart 2014 is de voorzitter van BSO/AZAD ontvoerd door het leger en hij is nog steeds vermist. Het leger had namelijk een aanval geopend op BSO/AZAD.
Omdat eiser zijn visum niet kon verlengen is hij teruggekeerd naar Pakistan.
BSO/AZAD had een roosterprogramma opgemaakt voor de leden om demonstraties en protesten tegen de verdwijning van hun leider te voeren. Deze acties bleven zonder resultaat en de leden werden nog meer bedreigd. Toen is de leiding van BSO/AZAD tot de conclusie gekomen dat de leden Pakistan beter kunnen verlaten en elders gaan wonen.
Op 18 december 2014 is eiser naar Oman vertrokken en heeft vanuit daar geprobeerd om naar een democratisch land te reizen. Omdat dit hem niet lukte, is hij in januari 2015 naar Pakistan teruggekeerd. Eiser durfde niet naar huis te gaan en verbleef ondergedoken bij vrienden en leden van de partij. In die periode was eiser in het geheim actief voor de partij door pamfletten en posters te verzorgen. Hij zelf nam geen deel aan de protesten en demonstraties. Eiser mocht zich van de partij niet in de openbaarheid begeven omdat de partij bang was dat eiser hetzelfde zou overkomen als andere belangrijke leden van de partij.
Op 16 april 2016 is de ouderlijke woning van eiser binnengevallen door de inlichtingendienst, omdat zij op zoek waren naar eiser. De ouders van eiser werden toen mishandeld en bedreigd, en er werden spullen van eiser, waaronder zijn laptop en boeken, meegenomen. De ouders van eiser hebben eiser via een vriend van hem hierover geïnformeerd. Eiser had in die periode geen contact met zijn familie. Toen eiser het bericht van zijn ouders kreeg, wist eiser zeker dat hij heel hard wordt gezocht en vreesde hij dat hij ieder moment opgepakt kon worden. Eiser liet zijn vriendin uit Oman komen, trouwde met haar op 5 mei 2016 en ging samen met haar op 10 mei 2016 naar Oman, waar eiser tot aan zijn vertrek naar Nederland woonde. Eiser heeft Oman verlaten omdat zijn paspoort in 2017 verloopt en dit paspoort niet meer verlengd zal worden, nu eiser in de negatieve belangstelling van de Pakistaanse autoriteiten staat.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Verweerder heeft de volgende elementen uit het asielrelaas van eiser relevant geacht voor de beoordeling van de aanvraag:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- een broer van eiser is vermoord vanwege zijn politieke activiteiten;
- lidmaatschap BSO/AZAD Pakistan;
- inval op 16 april 2016.
Verweerder volgt eiser in zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst, en acht geloofwaardig dat zijn broer vanwege politieke activiteiten is vermoord in 2011.
Met betrekking tot het lidmaatschap BSO/AZAD van eiser heeft verweerder overwogen dat eiser gevolgd kan worden in zijn betoog dat hij in zijn studententijd lid van BSO/AZAD is geweest, maar niet dat hij ook na zijn studententijd, in het bijzonder in de periode vanaf 2013 toen BSO/AZAD verboden werd door de Pakistaanse autoriteiten, actief voor deze partij is geweest.
Ook de inval op 16 april 2016 acht verweerder ongeloofwaardig.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiser in Oman een verblijfsalternatief heeft. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit als een subsidiair standpunt moet worden gezien, nu de asielaanvraag op grond van artikel 31 van de Vw 2000 is afgewezen.
4. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft zijn lidmaatschap en activiteiten voor BSO/AZAD ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft geen onjuiste informatie verstrekt en heeft voldoende gedetailleerd verklaard over zijn activiteiten. Eiser heeft zijn relaas onderbouwd met originele verklaringen van Baloch National Movement (BNM) en BSO/AZAD, waaruit blijkt dat eiser weldegelijk politieke activiteiten heeft ontplooid. Eiser heeft tevens een verklaring overgelegd van [persoon 2] , een Balochi activist die als vluchteling in Nederland is erkend en die eiser persoonlijk kent en van zijn activiteiten weet heeft.
Verweerder is ten onrechte van informatie uit het cv van eiser op LinkedIn uitgegaan, nu eiser uitgelegd heeft dat deze informatie onjuist is.
Eiser kan niet weten waarom de Pakistaanse autoriteiten juist in 2016 in zijn ouderlijk huis een inval hebben gedaan. Eiser kan slechts speculeren. Zijn familie staat als activistisch bekend en hij zelf is in het verleden ook openlijk actief geweest. Daarnaast is eiser altijd nog bekend.
De trouwerij was al voor de inval gepland. Eiser heeft zijn vrouw laten komen om te trouwen en samen uit te reizen. Hij viel hierdoor niet op en daardoor was het uitreizen veiliger.
Verweerder heeft ten onrechte Oman als derde veilig land aangewezen. Er is niet voldaan aan de vereisten van artikel 3.106a, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Oman is geen partij bij het Vluchtelingenverdrag en eiser zal daar niet erkend worden als vluchteling. Eiser heeft weliswaar nog een geldige werkvergunning voor Oman, maar deze is mede afhankelijk van de geldigheid van zijn Pakistaanse paspoort. Eiser weet dat hij geen verlenging van zijn paspoort zal krijgen omdat hij Baluch en politiek actief is. Eiser heeft dat gezien bij andere Baluch in Oman en ook in andere golfstaten. Eiser gaat er dan ook van uit dat hij gerefoulleerd zal worden door Oman, waardoor sprake is van indirect refoulement. Eiser dient derhalve te worden toegelaten als vluchteling.
Subsidiair stelt eiser dat hij geïndividualiseerd en een “more than a mere possibility” op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Anti-folterverdrag loopt en dat hij daarom in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, sub b, van de Vw 2000.
Tot slot voert eiser aan dat zijn medische problemen terugkeer naar Oman dan wel Pakistan in de weg staan. Eiser overlegt daartoe een verklaring van drs. A.N. Chakigar, psycholoog.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd waarom eiser ondanks een aantal geloofwaardig bevonden elementen van het asielrelaas, op grond van dat relaas niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
5.1
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook in de periode vanaf 2013, toen BSO/AZAD verboden werd door de Pakistaanse autoriteiten, actief voor deze partij is geweest. Verweerder heeft hiervoor terecht overwogen dat eiser zijn gestelde activiteiten voor BSO/AZAD niet heeft onderbouwd met documenten uit de voornoemde periode. De foto’s van demonstraties waarop eiser te zien is, bewijzen dit niet, nu deze foto’s betrekking hebben op de periode waarin BSO/AZAD nog een legale organisatie was. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat eiser over zijn activiteiten in de relevante periode enkel met algemeenheden heeft gesproken. Verweerder heeft de niet nader onderbouwde stelling van eiser dat hij pamfletten en posters maakte die anderen moesten verspreiden, en dit heeft gedaan in een kamer van een vriend die een printer had, onvoldoende kunnen achten voor een ander oordeel. Dit geldt ook met betrekking tot de stelling van eiser dat hij als contactpersoon voor buitenlandse organisaties in 2015 en 2016 fungeerde, nu eiser dit niet met stukken uit die tijd heeft gestaafd. Eiser heeft weliswaar algemene informatie over de politieke organisatie en haar doelstellingen verstrekt, maar verweerder heeft hierover terecht overwogen dat niet uit te sluiten valt dat eiser deze kennis op een andere manier dan daadwerkelijk lidmaatschap van BSO/AZAD zou kunnen hebben verkregen.
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat indien eiser daadwerkelijk politiek actief zou zijn geweest, eiser nog ruim twee jaren na de moord op zijn broer thuis zou blijven wonen en met zijn politieke activiteiten zou doorgaan, om pas in februari 2013 te vertrekken (naar Bahrein) uit angst voor het leger.
Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat aan het betoog van eiser dat hij nimmer heeft gewerkt omdat hij politiek actief was en de politieke partij zijn reizen vergoedde en zijn vader zijn onkosten, geen geloof kan worden gehecht, nu dit betoog niet met de informatie over de werkervaring van eiser op zijn LinkedIn pagina strookt. De enkele ontkenning van de juistheid van de informatie op LinkedIn is onvoldoende voor een ander oordeel.
5.2
Verweerder heeft voorts afdoende gemotiveerd waarom de inval op 16 april 2016 in het ouderlijke huis van eiser ongeloofwaardig wordt geacht. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat nu niet geloofwaardig is dat eiser – in de periode vanaf 2013 toen BSO/AZAD verboden werd door de Pakistaanse autoriteiten – actief lid voor BSO/AZAD is geweest, niet geloofwaardig is dat de inval van 16 april 2016 in dit kader heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten de verklaring van eiser dat hij sinds 2010 niet meer actief aan demonstraties heeft deelgenomen en dat eiser over de inval enkel van horen zeggen kennis heeft. Eiser heeft niet kunnen verklaren wat de directe aanleiding voor de inval is geweest. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat indien de Pakistaanse autoriteiten op zoek naar eiser zouden zijn, niet in te zien valt dat zij na de inval van april 2016 geen actie meer zouden hebben ondernomen. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht het feit dat eiser tot aan zijn vertrek op 10 mei 2016 Pakistan een aantal keer op legale wijze heeft verlaten (in 2013 naar Bahrein en in 2014 naar Dubai) en weer is binnenkomen, alsmede dat eiser een emigratiestempel van 28 april 2016 in zijn paspoort heeft gekregen, hetgeen niet duidt op een situatie waarin eiser gezocht wordt door de inlichtingendiensten van Pakistan vanwege zijn gestelde politieke activiteiten voor een verboden organisatie. Ook valt niet in te zien dat indien eiser gezocht zou worden door de autoriteiten, eiser met zijn vrouw op een legale wijze zonder problemen het land zou hebben verlaten. Ook de omstandigheid dat eiser met een visum voor vakantie in Thailand is geweest van 22 september 2016 tot 20 november 2016 duidt niet op dat eiser zich in een acute vluchtsituatie bevond. Verweerder heeft in dit verband kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat eiser eerst op vakantie is gegaan alvorens internationale bescherming in te roepen.
5.3
In het licht van het vorenstaande kan aan de door eiser overgelegde verklaringen van BNM en BSO/AZAD uit 2017, niet de door eiser gewenste betekenis worden toegekend, nu eiser niet er in is geslaagd om met zijn eigen verklaringen tegenover verweerder aannemelijk te maken dat hij wegens zijn politieke activiteiten voor een verboden partij in Pakistan in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan en daardoor voor vervolging te vrezen heeft bij terugkeer naar dat land.
Daarbij komt dat in de brief van 14 mei 2017 van BSO/AZAD, van [persoon 3] , is gesteld dat eiser zowel voor als tijdens zijn verblijf in Oman politiek actief is geweest, terwijl uit het asielrelaas van eiser niet van door hem in Oman ondernomen politieke activiteiten blijkt. Eiser heeft verklaard dat hij uit Oman is vertrokken omdat zijn Pakistaanse paspoort zou gaan verlopen, en niet omdat hij zijn politieke activiteiten in Oman heeft voortgezet en daardoor uit dat land moest vluchten.
Dat eiser voor de autoriteiten van Pakistan of Oman te vrezen heeft blijkt ook niet uit de (identiteits)controles die eiser vanwege zijn reizen naar en van het buitenland probleemloos heeft doorlopen.
Gezien het vorenstaande hoefde verweerder naar aanleiding van de overgelegde verklaringen van BNM en BSO/AZAD geen nader onderzoek te doen.
5.4
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat ook het (subsidiaire) standpunt van verweerder, dat eiser een verblijfsalternatief in Oman heeft, afdoende is onderbouwd. Hetgeen eiser hierover heeft aangevoerd kan niet slagen reeds omdat zijn betoog betrekking heeft op de vraag of Oman als een veilig derde land kan worden aangemerkt, terwijl dit hier niet aan de orde is. Gelet op de Omaanse residence kaart van eiser, waaruit blijkt dat eiser in Oman tot 18 mei 2018 een verblijfsrecht heeft, de verklaring van geen bezwaar tot reizen van zijn werkgever in Oman en de omstandigheid dat eiser op grond van zijn huwelijk een verblijfsrecht in Oman heeft, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser toegang tot Oman heeft en zich daar kan vestigen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem in Oman een verblijfsrecht zal worden ontzegd omdat zijn Pakistaanse paspoort niet door de Pakistaanse autoriteiten zal worden verlengd. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het feit dat het nationaal paspoort van eiser meerdere malen bij in- en uitreis gecontroleerd is door de Pakistaanse autoriteiten, in het geheel er niet op duidt dat eiser in de negatieve aandacht van de Pakistaanse autoriteiten staat en dat daarom ongeloofwaardig is dat eiser zijn paspoort niet meer zou kunnen verlengen.
5.5
Gezien het hiervoor overwogene heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6. Op grond van de door eiser verstrekte medische informatie kan niet worden geoordeeld dat verweerder ten onrechte geen aanleiding ziet om toepassing aan artikel 64 van de Vw 2000 te geven. De brief van 18 mei 2017 van de psycholoog is onvoldoende voor een ander oordeel, nu deze geen aanwijzingen bevat dat het voor eiser niet verantwoord is te reizen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2017.

Rechtsmiddel