7.5De conclusie uit het voorgaande is dat verweerder in redelijkheid heeft mogen uitgaan van voldoende uitbreidingsruimte in kwantitatieve zin om de uitbreiding van de Dekamarkt toe te staan.
8. Eiseres vreest dat andere ondernemers van de uitbreiding van de Dekamarkt de dupe zullen worden, hetgeen tot leegstand van winkelpanden kan leiden.
De rechtbank stelt vast dat uit de rapporten van BSP en DTNP blijkt dat de uitbreiding juist een aantrekkend effect kan hebben, omdat de leegstand van winkelpanden daardoor met 20% afneemt. Dekamarkt trekt volgens deze rapporten een grotere, deels nieuwe, klantenstroom aan, waarvan ook winkeliers in de directe omgeving profiteren. Bovendien neemt volgens deze rapporten de verhuurbaarheid van de panden toe en zal door de schaalvergroting het vestigingsmilieu voor bedrijven in het centrum worden verbeterd. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de in de rapporten van BSP en DTNP gegeven onderbouwing. Voor de stelling van eiseres dat ten gevolge van de uitbreiding meer leegstand zal optreden ziet de rechtbank, mede in het licht van het vorenstaande, onvoldoende onderbouwing. Ook in kwalitatieve zin heeft verweerder, gelet op het voorgaande, in redelijkheid tot zijn besluit kunnen komen.
9. Ten aanzien van het betoog van eiseres, dat de uitbreiding van de Dekamarkt op het [adres 1] in strijd met gemeentelijk beleid is, overweegt de rechtbank het volgende. In de detailhandelsvisie is vermeld dat uit marktruimteberekening blijkt dat het nu en in 2020 ongewenst is dat additionele detailhandelsruimte in het centrum en elders in Hillegom of de regio wordt ontwikkeld. Dit geldt voor alle branchegroepen. Als uitzondering is in bijlage 4 van deze detailhandelsvisie onder meer genoemd een beperkte uitbreiding van winkelvloeroppervlakte om de kwaliteit en rentabiliteit van een bestaande winkel te verbeteren (maximaal 15%), hetgeen bijvoorbeeld het geval kan zijn in de supermarktbranche. Indien niet aan deze oppervlakte-eis wordt voldaan, is vervolgens blijkens deze bijlage de vraag van belang of er aantoonbaar geen negatieve effecten op het kernwinkelgebied zijn te verwachten.
De rechtbank stelt, mede op basis van het verhandelde ter zitting, vast dat ten gevolge van de voorziene uitbreiding sprake zal zijn van een toename aan wvo van maximaal 160 m2, doordat de huidige entreepassage bij de Dekamarkt zal worden getrokken, die immers niet als wvo kan worden aangemerkt. Het wvo van de bestaande winkelunits, die eveneens bij de Dekamarkt worden gevoegd, kan niet als toename worden beschouwd. Daarvoor geldt immers dat het al wvo betrof. Nu het wvo van de Dekamarkt in de bestaande situatie circa 1.250 m2 wvo bedraagt, betreft de toename maximaal 12,8% (160:1.250 x 100%), zijnde minder dan 15%. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat niet wordt toegekomen aan de vraag of door de uitbreiding aantoonbaar negatieve effecten op het kernwinkelgebied zijn te verwachten.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat op pagina 15 en 16 van de detailhandelsvisie nu juist expliciet is vermeld dat er op het [adres 1] ruimte is voor uitbreiding en relocatie van bestaande supermarkten. Het betoog van eiseres dat de uitbreiding van de Dekamarkt in strijd is met gemeentelijk beleid faalt derhalve. Van strijd met enig ander gemeentelijk, provinciaal of rijksbeleid is evenmin gebleken.
10. Verweerder heeft bij de afweging van de betrokken belangen nog overwogen dat de uitbreiding van de Dekamarkt in de detailhandelsvisie voor het centrum past, omdat detailhandelsmeters worden onttrokken ten gunste van de supermarktontwikkeling. Om de centrumpositie te versterken dient de gemeente ontwikkelingen zoals het verbeteren van de kwaliteit en omvang van supermarkten te faciliteren. Er zijn geen overwegende stedenbouwkundige of andere bezwaren om de gevraagde afwijking niet te verlenen, aldus verweerder. De constatering van eiseres in dit verband dat de planwetgever in het geldende bestemmingsplan geen ruimte geeft voor uitbreiding van winkeloppervlakte voor supermarkten, noch heeft voorzien in een daartoe strekkende wijzigingsbevoegdheid, acht de rechtbank op zich juist.
Dit betekent, gelet op hetgeen is overwogen onder 6., evenwel niet dat verweerder om die reden niet bevoegd zou zijn om door middel van het nemen van een afwijkingsbesluit van het geldende bestemmingsplan af te wijken. Het betoog van eiseres faalt.
11. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo gebruik heeft gemaakt. Zij komt daarom niet toe aan beantwoording van de vraag of artikel 8:69a van de Awb aan een eventuele vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.
12. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend en deze bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
13. Het beroep is dan ook ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.