In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging in het kader van nareis. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen omdat eiseres zich niet tijdig had gemeld bij de Nederlandse ambassade in Addis Abeba. Een tweede aanvraag werd ook afgewezen, waarna eiseres beroep instelde tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen documenten heeft overgelegd die haar familierechtelijke relatie met de referent in Nederland kunnen aantonen. De door eiseres overgelegde kerkelijke huwelijksakte werd niet als geldig erkend, omdat deze niet door de Eritrese autoriteiten was afgegeven. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bewijsnood verkeerde en dat het ontbreken van een identificerend document haar kon worden toegerekend.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres haar identiteit en gezinsband niet had aangetoond. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de aanvraag om afgifte van de mvv in het kader van nareis terecht was afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 mei 2017.